18 FEBRUARI 1971
352
geroepen. Het college en de raad hebben er mijns inziens ook
steeds op aangedrongen dat opening van zaken wordt gegeven ten
aanzien van die zaken waarbij de burgerij betrokken is. Ik meen
dat ook hetgeen de heer van der Werff heeft gesteld helemaal cor
rect is. Het vormingswerk en de regionale activiteiten hebben een
duidelijk analyserende functie ten aanzien van de ontwikkeling in
West-Brabant. Ik meen daar echter aan te moeten toevoegen dat een
dergelijke analyse uiteraard ook opgaat ten aanzien van het insti
tuut zelf wanneer het in grote moeilijkheden raakt en er als het
ware een grauwsluier van stilzwijgen overheen gelegd wordt. Ook ik
ben er voorstander van dat die grauwsluier van stilzwijgen wordt
opgeheven.
Anderzijds realiseer ik mij dat een direct onderzoek niet binnen
de mogelijkheden en de bevoegdheden van het college ligt, maar
ik zou er wel bijzonder sterk bij de raad en het college op willen
aandringen dat zij de betrokken stichtingen, terwille van de vragen
die publiekelijk leven, verzoeken opening van zaken te geven. Ik
meen dat dit niet slechts onze bevoegdheid, maar ook onze plicht
is.
Wethouder BROEDERS; Ik moet zeggen dat het antwoord in
tweede instantie zeker niet gemakkelijker zal zijn dan in eerste
instantie. De heer van Os begint met te zeggen dat de wethouder
een bijzonder lang verhaal heeft gehouden. Daar volgt dan meest
al op dat men er niets wijzer van is geworden, maar de heer van
Os heeft het iets anders ingekleed. Hij heeft namelijk nog enkele
vragen overgehouden. Ik meen dat ik inmiddels een vraag heb op
gelost, namelijk met betrekking tot zijn opmerking dat eigenlijk
weinig blijkt van wat het college bij rijk en provincie heeft onder
nomen. Uit een van de antwoorden mag duidelijk zijn geworden
dat de burgemeester wel degelijk bij de minister heeft aangeklopt.
Wij mogen er geen misverstand over laten bestaan dat wij zonder
het rijk en de provincie weinig mogelijkheden zien, in die zin
dat het dan voor ons een te zware opgave wordt, hoewel dat niet
wil zeggen --ik kom daar nog nader op terug -- dat deze pro
blematiek niet onze volledige aandacht zou hebben.
Wanneer men vervolgens spreekt over de integriteit van raad
en college meen ik te moeten zeggen dat ik grote moeite heb met
de motivering. De motivering die vanuit de raad naar voren komt
is namelijk dat men perspublikaties heeft gevolgd waarin zekere rela
ties worden gelegd. Wanneer er in deze raad minder informatie wordt
gegeven dan er gegeven kan worden, dan moet de raad mijns inziens
zegden dat wij verder moeten gaan. Daartoe heeft hij de mogelijk-
Wat die informatie betreft zeg ik zonder meer toe -- ik weet
alleen niet welke afdeling de eerst geroepene is -- dat wij hetgeen
ik nu vertel, hoewel dat natuurlijk ook in de notulen komt, mis
schien nog wat beter opgezet en waar nodig aangevuld omdat ik
moet zeggen dat ik ergens toch beknopt ben gebleven, aan de raad
beschikbaar zullen stellen en dat wij bereid zijn tot een voorbe
spreking daarvan in een afdelingsvergadering, waarin dieper op de
materie kan worden ingegaan. Mocht dan blijken dat het college
te weinig informatie geeft en niet open is in deze zaak, dan ge
loof ik dat de raad terecht kritiek kan leveren op het college.
In het stadium echter waarin wij nu verkeren is het mijns inziens