18 FEBRUARI 1971 354 Wethouder BROEDERS: In zoverre dat u zegt dat wij de krediet waardigheid van de stichting Bouvigne hadden moeten onderzoeken en dan moet u wel zien dat de stichting Bouvigne degene was die het gehele complex exploiteerde, al is dat in dit verband een wat raar woord. De stichting Bouvigne verzorgde niet alleen het volks ontwikkelingswerk, zij zorgde ook voor de ruimte voor de school voor gezinsverzorgsters, voor ruimte voor congressen en voor de vakan tieweken en het vormingswerk. Dat is een enorm ingewikkelde struc tuur. Men moet ook bedenken dat behoudens het achterstallig onder houd wat de stichting Bouvigne betreft tot dan toe de zaak financieel goed gelopen is. Wanneer men zegt dat wij daar wat dieper in had den moeten duiken dan moet ik dat direct toegeven, maar aan de andere kant geloof ik ook dat wij er op dat moment niet uit zouden zijn gekomen. In de gehele ontwikkeling van het werk van de stich ting Bouvigne leek Wolfslaar een oplossing en een mogelijkheid te kunnen bieden voor de versterking en de verbetering van die werk zaamheden. Maar goed, daar kan men van mening over verschil len. Ik heb wel geantwoord op de vraag over de kwestie van de overeenstemming tussen C.R. M. en de stichting Bouvigne die volgens de toelichting op het toenmalige raadsvoorstel moest worden ver kregen. Ik heb gezegd dat niet precies te achterhalen is hoe dat is gekomen. Er zijn besprekingen gevoerd, mondeling, telefonisch, enz., waarbij de kwestie van het volksontwikkelingswerk aan de orde is geweest. Daarbij heb ik er op gewezen dat niet het gehele gebouw Wolfslaar onder de subsidieregeling zou vallen. De situatie is namelijk altijd dat het slechts onder de subsidieregeling valt voor zover het voldoet aan de eisen die in de regeling worden gesteld. Zelfs al zou onder nader te stellen voorwaarden van het departement de subsidieregeling van toepassing zijn op die andere werkzaamheden op Wolfslaar, dan zouden er toch nog dingen zijn overgebleven die voor een deel niet onder de subsidieregeling zouden vallen. De heer VAN BANNING: Volgens de publikaties -- en daar moet ik toch op afgaan -- was Wolfslaar als zodanig ongeschikt. Wethouder BROEDERS: Dat was niet bekend bij de gemeente, ook wij hebben dat uit perspublikaties vernomen. Wat de 35 personeelsleden betreft hebben wij, zoals de heer van Banning kan hebben gelezen, een bespreking gehad met de se cretaris van de federatie en een vertegenwoordiger van de A. B. V. A, Daarbij is ons gebleken dat het personeel dat onder het vormingswerk viel -- dat is dus weer een ander ingewikkeld probleem -- een aan vulling krijgt op de W. W.-uitkering tot 100%, terwijl degenen die niet onder het vormingswerk vielen die aanvulling niet ontvangen. Wij hebben met betrekking tot de mogelijkheden die wij zouden kunnen bieden onze medewerking toegezegd. Ik geloof echter dat het niet op onze weg ligt, laat ik dat voor alle duidelijkheid zeg gen om daarover in de toekomst geen verschil van mening te laten bestaan, om ons als raad hiermee te bemoeien omdat het hier om overheidspersoneel gaat. Dat is mijns inziens niet waar. De heer VAN BANNING: Ik heb niet gezegd dat het overheids personeel was, maar wel dat het een overheidszorg is om voor dit personeel te zorgen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 354