355 18 FEBRUARI 1971 Wethouder BROEDERS: Dan heb ik u verkeerd begrepen, in zoverre dat dit binnen de bevoegdheid en de mogelijkheid ligt van het college zelf. De opmerking die ik met betrekking tot Bouvigne maakte, kunnen wij namelijk maken met betrekking tot elke ontwikkeling in het arbeidsleven. De mogelijkheden van het college reiken niet zover dat het deze problemen allemaal kan oplossen. Het is natuurlijk wel een taak van het college om waar mogelijk te bemiddelen wanneer daardoor een klimaat kan worden geschapen in de stad waardoor de werkgelegenheidssituatie gunstig wordt bei'nvloed. Ik meen dat er nog steeds een misverstand bestaat bij de heer van Banning wanneer hij zegt dat er nu wel gepraat kan worden, terwijl in het begin werd gedaan alsof dat niet mogelijk was. Misschien zijn wij daar zelf schuld aan, maar ik geloof toch dat er geen misverstand moet blijven bestaan over de houding van het college, al kan men het daar al of niet mee eens zijn. Dat is gewoon een punt waarover men van mening kan verschillen. Wij hebben gezegd dat wij op de vragen zoals die tot ons zijn gekomen het antwoord niet kunnen geven en dat wij dat antwoord pas kunnen geven -- en nu kom ik aan die zorgvuldigheid -- wanneer wij de mogelijkheid en de bevoegdheid hebben om het gehele geval tot op de bodem te onderzoeken. Wij moeten er mijns inziens voor oppassen dat wij in dat streven naar openheid, waar een ieder toch van harte mee instemt, voorbijgaan aan de zorgvuldigheid. Er zijn namelijk mensen bij betrokken, er zijn personen bij in het geding, Het gaat hier niet om vermeende zaken maar om kwesties die men tot op de bodem moet kunnen onderzoeken en, voorzover dat voor een mens mogelijk is, objectief moet kunnen beoordelen. Dat is de achtergrond van ons antwoord op de vragen uit de raad. Wanneer onze formulering hier en daar niet altijd even gelukkig is bied ik u daarvoor onze excuses aan, maar men zal inmiddels toch hebben begrepen dat wij over die zaken die het gemeentebestuur raken volledig willen praten. Wanneer de heer van Banning zegt dat wij om de problematiek heenlopen en dat er bij het college allang onbehagen bestond over de structuur, dan heeft hij wat het laatste betreft gelijk. Laten wij echter goed vaststellen dat wij het niet in onze macht hebben om daar verandering in te brengen, wij hebben alleen van onze bevoegd heid en onze mogelijkheid gebruik gemaakt om te trachten daar verandering in te brengen, maar de andere partij had de beslissende bevoegdheid. Wanneer hij zegt dat wij dan hadden moeten stoppen en dat wij veel kritischer hadden moeten nagaan wat er wel en wat er niet kan, etc., dan kan dat misschien waar zijn, maar dan had den wij misschien ook de ontwikkeling van het vormingswerk, waar iedereen nu zo vol lof over spreekt, op dat moment al verstoord. Wanneer wij nu spreken over de bereidheid van het college om dat vormingswerk in stad en regio te behouden, dan past daarbij mijns inziens ook de houding van het college ten opzichte van een struc tuur die wij onjuist, onduidelijk en ondoorzichtig achtten en die wij daarom hebben geprobeerd te veranderen. Die houding van misschien te grote lankmoedigheid moet men toch ook zien tegen deze achtergrond, namelijk dat de ontwikkeling die zich daar vol trok ook door het college bijzonder positief werd beoordeeld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 355