357
18 FEBRUARI 1971
De heer van Loon heeft verder gevraagd of, als er een akkoord
zou kunnen worden bereikt, daarbij ook meespeelt de kwestie van
de voldoening van de vorderingen. In de besprekingen die wij tot
nu toe hebben gevoerd heeft art altijd een rol gespeeld. Uiteraard
moet ik ook daarvan zeggen dat die vorderingen niet op de gemeente
Breda rusten, maar wij zullen daar wanneer wij helpen om een op
lossing te vinden in de mate van wat redelijk en mogelijk is reke
ning mee moeten houden. De bereidheid daartoe is bij ons en naar
ik meen ook met de partners aan de andere kant zeker aanwezig.
Op de vraag van mejuffrouw Paulussen kan ik zeggen dat er
een mondelinge huurovereenkomst was die schriftelijk zou worden
vastgelegd. Dat huurcontract is ook opgemaakt. Daarbij was tevens
aan de orde dat de definitieve huurprijs gerelateerd zou worden aan
de werkelijke investeringskosten. Dat contract is echter nooit getekend,
zodat het tot het moment van de huuropzegging altijd een monde
linge overeenkomst is geweest.
Dan heb ik hier nog een aantekening staan die ik niet precies
meer kan thuisbrengen over de onderhandelingen met mr. Jacobs.
Wat mejuffrouw Paulussen daarover heeft gezegd ben ik even kwijt.
Mejuffrouw PAULUSSEN: Dat ging over de kwestie van het zicht
op het vormingswerk. De wethouder zei nog niet te weten op dit mo
ment of daar iets zou kunnen worden gerealiseerd, maar dat het hem
bekend was dat mr. Jacobs bezig is het wel te realiseren. Daarop heb
ik gezegd dat de heer Jacobs dan wel zicht kan hebben op de oplos
sing van de financiële problematiek, maar dat ik mij afvraag of hij
ook voldoende zicht heeft op de inhoud van het vormingswerk en de
ruimte die daarvoor nodig is, waarop de heer America heeft gedoeld.
Wethouder BROEDERS: Daarmee raakt u in feite aan het vraag
stuk van datgene wat wij meer zouden moeten doen, namelijk de
verschillende deskundigheden bij elkaar zetten op een zodanige wijze
dat het werken mogelijk wordt. Beperkt men zich namelijk tot een
goede financiële en economische opzet van het geheel, met voldoende
ruimte voor degenen die er zouden moeten werken en inhoud geven
aan het werk, dan zou het wel kunnen, maar dat is een aspect waar
aan bij de verdere onderhandelingen zeker aandacht zal moeten wor
den geschonken. Ik geloof dat wij niet van mr. Jacobs moeten ver
onderstellen dat hij daar ook vorm aan gaat geven, hij moet de
moge lijkheden scheppen dat dat vormingswerk daar eventueel tot
ontwikkeling kan komen.
De opmerking van de heer von Schmid heb ik meegenomen
in mijn beantwoording van de vragen over de integriteit. De heer
van der Werff spreekt de hoop uit dat stichtingen ook aan slijtage
onderhevig zijn. Ik moet zeggen dat er verschrikkelijk oude krengen
bij zijn, die toch nog altijd blijven bestaan; stichtingen gaan niet zo
gemakkelijk dood. Daar zal eens iets aan moeten gebeuren.
Over de financiële problematiek in zijn totaliteit heb ik al
gesproken, evenals over de kwestie van het grondeigendom en dus
de beperktheid van onze opstelling met betrekking tot het geheel
en onze invloed daarop. Mevrouw van Nes heeft de motie onder
schreven. Wij hebben daar verschil van mening over, maar ik zou
het bijzonder waarderen als wij elkaar zouden kunnen vinden wan-