419 18 MAART 1971 de weg een capaciteit heeft voor 1300 auto's of voor 3000 auto's. De ze informatie is voor mij dus onvoldoende. Om nog even terug te komen op de weigering van de minister, de wethouder zegt dat de voornaamste argumenten van de minister betrekking hebben op de landelijke financiële situatie. Mijns inziens echter is een van de voornaamste argumenten in het raadsstuk - zo is het althans bij mij overgekomen - dat op korte afstand van de nu te reconstrueren weg de Ettensebaan en de zuidelijke rondweg liggen die voldoende mogelijkheden bieden voor de afwikkeling van het ver keer. Tot slot zou ik nog willen zeggen dat, ondanks de mededeling van de wethouder dat de weg over de Heuvelbrink de eerste twintig jaar niet doorgaat, ons een totaal verkeersplan voor Breda ontbreekt. Daarover is geen informatie verstrekt, zodat wij deze reconstructie aan de hand daarvan niet kunnen beoordelen. De heer VON SCHMID: Ik wil wederom beginnen met een twee deling, zoals de wethouder mijns inziens terecht ook heeft gedaan, met betrekking tot de kwestie van de inspraak en de voorlichting. Ik ben het eens met de wethouder wanneer hij zegt dat wij onderscheid moeten maken tussen nieuwe plannen van dit college en plannen die al op stapel stonden en dus al in een bepaalde fase van uitvoering of bijna-uitvoering zijn gekomen. Ik moet mij echter ook volledig aan sluiten bij de woorden van de heer Spanjer dat het dan ook heel duide lijk moet worden gezegd, want in feite wekt het uitstel dat het colle ge verleent de indruk dat er toch nog over gepraat kan worden en dat heeft allerlei overbodige verwarring teweeg gebracht, zoals ik in eer ste instantie al heb gezegd. Dit zou niet gebeurd zijn als men direct had meegedeeld dat het een oud plan is waarover verder niet veel meer kan worden gezegd. Daarvan zou de consequenties geweest kun nen zijn dat wij hadden gezegd "het is een oud plan en het moet wor den aangenomen, dus waarom zouden wij er nog over praten". Wan neer men op dit stramien door redeneert zou dit hele debat wellicht niet nodig zijn geweest. Het punt ligt er nu eenmaal en daarom zie ik er ook van af om er in tweede instantie op door te gaan. Ik ben heel blij met de mededeling van de wethouder over een stedebouw- kundige adviesraad of althans een orgaan dat in die richting gaat, om dat ik geloof dat wij daardoor in de toekomst veel betere garanties zullen hebben en dat er veel beter rekening zal kunnen worden gehou den met de inspraak van de bevolking. Ik ben het ook eens met de opmerking die is gemaakt dat ondanks alle inspraak de raad en het college hun eigen verantwoordelijkheid houden en dat er dus altijd een afweging zal moeten plaatsvinden tussen inspraak - die dan beter georganiseerd zal zijn - en de inzichten van raad en college over het bestuur, hoewel er altijd wel een zekere spanning zal blijven bestaan, dat is onvermijdelijk. Dat is trouwens niet zo erg, als er maar voldoen de voorlichting is over de vragen waar het om gaat en dat mis ik in dit geval, namelijk dat niet duidelijk is gesteld dat er niet veel meer over gezegd kon worden, omdat het nu eenmaal een oud plan is. Dan is er de kwestie van het plan zelf. Ik heb enkele vragen gesteld over de noodzaak daarvan en ik moet zeggen dat de wethou der mij daarvan wel heeft kunnen overtuigen, mede gezien het feit dat verdere plannen pas over een jaar of twintig aan de orde komen. Ik zou daar nog aan willen toevoegen dat wij, als openbare werken

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 419