433 18 MAART 1971 zelfde geldt namelijk ook voor de benoemingen in de raadsafdelingen en het college. Toch kiest men op die eerste dag wethouders, zelfs nieuwe wethouders die nog nooit in' de raad hebben gezeten. Het zal altijd nodig zijn dat de nieuweling probeert wijzer te worden van het continue element, maar afgezien daarvan vermag ik nog niet in te m zien dat men na bijvoorbeeld twee jaar ervaring als raadslid beter zou kunnen beoordelen wie er in een bestuurscommissie moeten komen. Dat geldt namelijk ook voor andere mensen, die men ook niet heeft leren kennen in de raad en in het raadswerk. Eén ding is buiten kijf: de kandidaatstelling is veel belangrijker dan een ingebouwde beperkte zit tingsduur of een rooster van aftreden en ook daar heb ik enige ervaring mee opgedaan. Onlangs waren in een andere commissie drie mensen aftredend en herkiesbaar. De mensen die herkiesbaar waren wilden ook terugkomen. In de groepering die daarmee te maken had en ook belang hebbende was, had men echter een formule gevonden voor de kandidaat stelling, zodanig dat er geen enkele aanmerking op viel te maken. Ik moest mij zonder meer bij die kandidaatstelling neerleggen. Dat heb ben wij ook gedaan en wij hebben de mensen benoemd die voorgedra gen waren door die groepering, zodat er drie nieuwe mensen in kwa men en degenen die herkiesbaar waren niet herkozen werden. Ik ben van mening dat juist het vinden van een goede procedure voor de kan didaatstelling het grote probleem is en dat dat de zaak kan oplossen. Laten wij hopen dat de democratiseringscommissie er uit komt. De VOORZITTER: Alvorens over te gaan tot de tweede instantie mag ik u er wellicht ten overvloede aan herinneren dat het hierbij ty pisch gaat om een keuze tussen de mogelijkheden A, B en C. Als ik het goed begrepen heb, heeft mejuffrouw Paulussen daar nog een voor stel C' of D aan toegevoegd. Zij wil namelijk de aftreding per vier jaar handhaven, plus een rooster van aftreden en een totale zittings duur van maximaal twaalf jaar, dus met ten hoogste tweemaal herbe noemen. De keuze is dus nog iets omvangrijker geworden en bestaat uit de mogelijkheden AB en C en wat ik dan voor het gemak maar D zal noemen, zijnde het voorstel van mejuffrouw Paulussen. Daar komt nog bij dat, zoals wethouder De Raaff heeft gezegd, bij een uit stel van de keuze vanzelfsprekend artikel 4 lid 1 gehandhaafd wordt, hetgeen dus in feite een keuze betekent voor het voorstel A, waarnaar ook de voorkeur van het college uit gaat. Mejuffrouw PAULUSSEN: Aan de ene kant heb ik er wel behoefte aan nog iets te zeggen, aan de andere kant ook weer niet, want wij hebben er ons inderdaad drie vergaderingen lang in de raadsafdeling op voorbereid en deze zaak besproken. Ik blijf met de wethouder van mening verschillen wanneer hij zegt dat het regelen van de doorstroming een detaillistische en dirigis tische tendens inhoudt en dat hij bang is dat dit tot verstarring zal lei den. Dan kunnen wij wel weer alle argumenten opnieuw op tafel leg gen, de wethouder van zijn kant en wij van onze kant, maar wat dit betreft komen wij toch niet nader tot elkaar. Evenmin heeft de wethouder mij kunnen overtuigen dat dit wel vergelijkbaar is met het college en de raad. Ik heb op juridische gron den geprobeerd te betogen dat met name die verkiezings- en benoemings kwesties niet gelijk lopen, dus ook op dat punt zullen wij wel van me ning blijven verschillen. Ik vind het een onzuiver argument wanneer de wethouder zegt dat hij het ontnemen van het passief kiesrecht niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 433