453
25 MAART 1971
te weten dat de heer Barij ziek is.
Voor de raadsvergadering van vanmiddag is een nieuwe agenda
gemaakt.
1. VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT BENOE
MING VAN EEN AANTAL LEDEN VAN DE CULTURELE RAAD.
De VOORZITTER: Ik wil graag vooraf een opmerking maken. In
het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 maart worden 12
leden ter benoeming voorgesteld met een enkelvoudige voordracht.
Misschien is het overbodig te zeggen dat artikel 3c van het reglement
van de culturele raad bepaalt dat burgemeester en wethouders voor
elke benoeming een voordracht van tenminste twee personen moeten
vervaardigen. Het lijkt mij goed dat men zich daarvan van te voren
bewust is. Het is een niet totaal ongebruikelijke methode, die hier
op gezette tijden wel eens wordt toegepast. Ik meen dat dit vraag
stuk toch prealabel is en dat aan deze vorm niet is voldaan. Ik hoop
dat men dit eventueel in de beschouwingen wil betrekken. Als men dit
een reden vindt om dit voorstel niet te behandelen wil ik dat graag
op voorhand horen.
De heer KRAMER: Bij de behandeling van de begroting van het
jaar 1971 sprak ik mijn bezorgdheid uit over de in ontwikkeling zijnde
culturele raad. Die zorg is gebleven, enerzijds door een aantal on
duidelijkheden, anderzijds door enkele punten waarmee mijn fractie
het niet eens kan zijn.
In het advies van de werkgroep en in het stuk van het college mis
sen wij nadere mededelingen over en commentaar op hetgeen tijdens
de formatiewerkzaamheden is voorgevallen. Hoe kon het gebeuren
dat burgers van onze stad, met een goede naam in de cultuursector,
tussentijds weggingen of zelfs ontslag als voorzitter van de werkgroep
namen? Welke diepere achtergronden speelden hier een rol? Vindt
het college het gebruikelijk candidaten in het openbaar te bespreken?
Is iedereen het daarmee eens? Ik ben benieuwd hoe onze studiecom
missie "democratisering'te zijner tijd daarover zal denken.
Waar zijn de aan de afdeling culturele zaken toegezegde ante
cedenten van de voorgestelde personen gebleven? Het ging om de
leeftijd, het beroep en in het bijzonder om de maatschappelijke
activiteiten. Als dit op 12 maart gevraagd en toegezegd wordt, is
het dan niet mogelijk dit op een briefje dertien dagen later in het
bezit te doen zijn van de leden van de afdeling, zodat deze het
een en ander goed kunnen bekijken?
In het voor ons liggende voorstel staat: "Na bestudering van het
advies menen wij de door de werkgroep gemaakte voordracht onge
wijzigd aan Uw raad te kunnen voorleggen". Ik wil hierbij aanteke
nen dat bestudering door de leden van de afdeling onmogelijk was,
vanwege de late ontvangst van de stukken. Het citaat wil zeggen
dat het college het overal mee eens is. Ik zet hier een vraagteken
bij. Ik denk hier aan het spelen met een commissie ex artikel 61.
Gaarne zou ik een duidelijke uitspraak hieromtrent horen.
De heer VAN DER WERFF: Dat is een ludiek element.'
De heer KRAMER ik denk verder ook aan de afvaardiging van
uit belangengroeperingen. Is het college daar werkelijk tegen en