461
25 MAART 1971
Met alle feilen die ons o. a. uit de pers bekend zijn geworden --
de pers had hier een goede functie -- is een aantal positieve as
pecten te onderkennen.
De werkgroep, zoals die is voorgesteld door de commissie-van Dun,
heeft gewerkt in volledige openheid met betrekking tot procedure en
kandidaatstelling. Zij is gekomen met een eenstemmig advies. Er is
een resultaat op tafel gelegd waarvan het college meent te moeten
zeggen dat het goed is. Er is met een flexibel voorstel gekomen in
de termen waarin indertijd het reglement behandeld is. De leemten
die geconstateerd zouden kunnen worden -- misschien zou de heer
Kramer willen zeggen welke leemten hij gezien heeft, opdat men die
kan meenemen -- en die er ongetwijfeld kunnen zijn, zullen opge
vuld kunnen worden. Dat zal niet alleen kunnen gebeuren door een uit
breiding van de culturele raad tot 17 leden, inclusief de voorzitter,
maar via de in het reglement geregelde instellen van commissies,
waardoor een bepaalde pluriformiteit, die de heer Kramer graag zou
zien, inderdaad vorm zou kunnen krijgen.
De heer Kramer en de heer von Schmid hebben beiden duidelijk
kritiek uitgeoefend, evenals de heer Sandberg dat gedaan heeft. Eerst
zou ik het een en ander willen zeggen over de antecedenten. Ik ben
mij ervan bewust dat ik tijdïns een vorige vergadering zeer nadruk
kelijk gesteld heb dat ik in de afdeling graag antecedenten zou ver
strekken als het zou gaan om het benoemen van personen. Ik heb
daarmee een beetje zitten spelen en ben daarom blij met de opmer
king van mejuffrouw Paulussen, die aan het college vroeg eens te
onderzoeken welke antecedenten in zo'n geval verstrekt moeten wor
den. Ik weet dat men antecedenten kan verstrekken die betrekking
hebben op leeftijd, opleiding, beroep, achtergrond, culturele inte
resse of iets dergelijks, maar ik vraag mij af oi deze antecedenten
bepalend kunnen zijn voor een keuze. Ik sta wat dat betreft een
beetje met mijn handen in de lucht en ik geloof dat college en raad
in dezelfde positie verkeren. Het is namelijk verschrikkelijk moeilijk
te bepalen welke antecedenten gegeven moeten worden als men per
sonen gaat benoemen in vertegenwoordigende functies. Dit neemt
echter niet weg dat het zinvol zou zijn eens te proberen een santal
antecedenten te verstrekken.
De taakstelling waarover de heer von Schmid gepraat heeft is onder
andere neergelegd in het advies dat de werkgroep meegegeven heeft
aan de culturele raad. Er staat de heer van Os heeft daarover in
dertijd kritische opmerkingen gemaakt -- een duidelijke taakstelling
in het reglement. Ik geloof dat het zin heeft die taakstelling van de
zijde van college en van deze raad in samenspraak met die culturele
raad nader vorm te geven. Dat is mogelijk en past binnen de opstel
ling van het werk van de culturele raad. Als men daaraan de vraag
naar de welzijnsraad en het formuleren van het welzijnsbeleid ver
bindt mag ik woorden uit het voorstel van 17 september 1970 in her
innering roepen. Daarin staat: "Wij zijn van oordeel, dat de discus
sie over de constatering van een welzijnsbeleid ter plaatse eveneens
meer gericht zal moeten worden en dat ons college aangewezen is
het initiatief hiertoe te nemen. Over de vorm beraden wij ons".
Wij behoeven niet te verhelen dat er in het advies van de werk
groep zeer uitdrukkelijk zeer breed gedacht wordt.