14 JANUARI 1971
48
Wethouder BROEDERS: Ik wil beginnen met te veronderstellen
dat de heer Jansen zich vergist. In ae verordeningen die hier worden
vastgesteld worden de regels vastgelegd voor de wijze waarop de be
lastingen worden vastgesteld, de aanslag wordt uitgereikt, de beta
ling moet geschieden, etc. In de begroting wordt gesproken over de
bedragen. Stel dat er, om een gemakkelijk bedrag te noemen, 100,
belasting per jaar moet worden betaald en dit bedrag wordt met 10%
verhoogd, dan wordt die belasting volgens de regels van deze ver
ordening opgelegd en geihd, maar die 10,-- verhoging kan pas
effect gaan sorteren wanneer de raad de begroting heeft behandeld.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van burgemeester en wethouders besloten.
29. VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT HET
BEËINDIGEN VAN DE SUBSIDIES TEN BEHOEVE VAN EEN AAN
TAL INSTELLINGEN OP HET TERREIN VAN DE MAATSCHAP
PELIJKE EN SOCIALE DIENSTVERLENING.
De VOORZITTER: Voorafgaande aan de behandeling van dit
voorstel wil wethouder de Raaff een mededeling doen.
Wethouder DE RAAFF: Naar aanleiding van de behandeling van
het onderhavige voorstel in de raadsafdeling voor maatschappelijk
werk, sociale zaken en volksgezondheid wil ik, mede op verzoek
van de leden van die afdeling, vooraf enkele opmerkingen maken
over de door het rijk genomen maatregel zoals in het voorstel
uiteengezet wordt.
Het gaat dan met name om de consequenties van deze maat
regel in de sfeer van het gemeentelijk beleid. Op het eerste gezicht
lijkt de overheveling van ae subsidie van de gemeente naar het
rijk slechts een maatregel van zuiver financiële aard. De conse
quenties reiken evenwel verder. Het beëindigen van de financiële
relatie tussen de gemeente en een aantal instellingen op het ter
rein van de maatschappelijke en sociale dienstverlening kan er
toe leiden dat de gemeente ook bij de bepaling van het beleid
ten aanzien van een belangrijk deel van die dienstverlening in deze
gemeente wordt uitgeschakeld. De gemeente wordt zo gezegd een
belangrijk beleidsinstrument uit handen geslagen. Daardoor kunnen
wij in een hoogst ongewenste situatie verzeild geraken. Immers,
het welzijnsbeleid, waarvan de maatschappelijke en sociale dienst
verlening naar mijn mening een wezenlijk onderdeel uitmaakt, dient
juist op plaatselijk niveau inhoud en gestalte te krijgen.
Het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk
onderkent het bezwaar dat aan deze maatregel is verbonden en heeft
daarom gesteld dat de gemeenten ook in het vervolg ook bij de be
paling van het beleid terzake zullen blijven betrokken, maar nader
overwogen moet worden op welke wijze dit dan kan worden ver
wezenlijkt. Naar mijn oordeel lijkt dit niet erg hoopvol, vooral