14 JANUARI 1971 50 die daarbij aanwezig waren is mij echter verzekerd dat hierover nog geen zinnig woord kan worden gezegd en dat het best mogelijk is dat wij er financieel niet op vooruit gaan, temeer omdat er eigenlijk een overheveling plaatsvindt naar de algemene bijstands wet. In de afdeling voor financiën is mij toegezegd dat zo spoedig mogelijk zal worden getracht een berekening te maken. In enkele gemeenten zijn blijkbaar al dergelijke berekeningen gemaakt, maar die schijnen niet volkomen juist te zijn. Ik geef toe dat de termijn wel wat erg kort is, maar het zou prettig zijn wanneer wij nog voor de begrotingsbehandeling iets zouden weten van de financiële consequenties die dit voorstel met zich meebrengt. De heer ROOZEBOOM: Bij de bespreking van dit voorstel in de raadsafdeling is inderdaad ook gesproken over de financiële conse quenties voor de instellingen. Ik meen dat de meerderheid van de raad het wel met mij eens is dat het kunnen door functioneren op de gebruikelijke wijze van deze instellingen noodzakelijk is. In de raads afdeling is meegedeeld dat deze maatregel geen financiële conse quenties zal hebben voor de instellingen, zodat deze niet geschaad zullen worden in hun normaal functioneren. Wat dit betreft zou dit voorstel dus geen enkele moeilijkheid opleveren, behoudens datgene wat de wethouder in zijn inleiding heeft gesteld. Kort voor de aanvang van deze vergadering bereikte ons echter uit een andere deskundige bron de mededeling dat mogelijk wel financiële schade zou kunnen optreden. Men moet dit niet zien als een wan trouwen in de deskundigen van het gemeentelijk apparaat, maar ik geloof dat de prudentie van ons eist van de wethouder de toezeg ging te vragen dat wanneer onverhoopt en onverwacht wel schaae zou optreden, de gemeente bereid is zodanige maatregelen te over wegen dat het door functioneren van deze belangrijke instellingen gewaarborgd is. Ik doe deze mededeling namens de leden van de raadsafdeling die toen aanwezig waren. De heer FROGER-. Ik begrijp het geheel niet erg goed en mis schien kan de wethouder dan ook nog enige toelichting geven. Op 13 november 1970 heeft de staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk een brief gestuurd aan de gemeentebesturen, waarin staat: "Vele gemeenten tenslotte hebben in het verleden een financiële regeling getroffen die meer omvatte dan de subsidiëring, welke conform het rijkspercentage geschiedde. In het belang van de gezinsverzorging moge ik u, mede gelet op het voorgaande gestelde, ernstig in overweging geven ook voor 1971, waar een aanvullend subsidie nog nodig mocht blijken, extra te financieren.Het komt er dus in feite op neer dat de staatssecretaris vraagt het oude systeem, dat hier in Breda is gehandhaafd sedert het raadsbesluit van oktor ber 1968, te continuëren. Wat wij nu doen is precies het tegenover gestelde van wat de voorganger van deze wethouder, wethouder van Boxtel, in 1968 heeft geschreven over de wijze van subsidiëren van de gezinszorg, die kortweg hierop neerkomt dat de mensen -- mag

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 50