508 25 MAART 1971 hier met klem protesteren tegen de wijze waarop de dienst van openbare werken in Breda te werk gaat. Er zijn architecten geweest die op dat moment ongevraagd door de dienst gewaarschuwd zijn voor artikel 20. Op dat moment zijn zij zelfs in de gelegenheid gesteld een schetsplan, waarop men normaal gesproken geen bouw vergunning krijgt, in te dienen, opdat zij een bouwvergunning zouden krijgen. Ik begrijp niet waarom de ene burger dit recht gegeven wordt en de andere burger niet. Het zou daarom, vanwege de kennis van deze inbreuk op de goede regels, in de lijn hebben gelegen die bouwvergunning te verlenen. Ik zie helemaal niet in waarom iemand bij de Kroon pogingen zou ondernemen, als hij erbij zou zeggen dat deze fouten zijn gemaakt, om de beslissing ter vernietiging voor te dragen. Het geven van een vergunning zou niets anders zijn dan het corri geren van een fout die hier gemaakt is. De VOORZITTER: Ik zou het wel op prijs stellen als u de ver wijten aan openbare werken toespitst aan de wethouder. In deze ver gaderzaal lijkt mij dat het meest op zijn plaats. De heer FROGER: Ik wil dat graag doen. Dit gaat de toenmalige wethouder Vermeulen mét zijn dienst aan. De VOORZITTER: Er is nu een andere wethouder, de vorige kan zich niet meer verdedigen. Het gaat om een beleid dat door het college van burgemeester en wethouders wordt gevoerd en wel door het huidige college. De heer FROGER: Het is echter een vervolg van het beleid van de voorgangers. Ik heb die erop attent gemaakt in de afdeling. De VOORZITTER: Dat is verder voor uw rekening, mijnheer Froger. Wethouder VAN DUN: Ik vind het prettig dat een aantal leden van de raad vertrouwen heeft in hetgeen ik gezegd heb. De heer Froger heeft mij verweten dat ik gezegd heb erop te vertrouwen dat het goed komt. Ik vertrouw erop dat het goed komt. Als ik toezeg dat binnen het kader van deze formele onmogelijkheden de tussenweg ligt van de ruime interpretatie van de overgangsbepalingen en dat de heer van Well daarvan op de hoogte is, dan kan men ervan verzekerd zijn dat ook de heer van Well dit aandraagt. Als hij deze mogelijkheid accepteert kan die ook gegeven worden. Het bezwaar dat de heer Froger tegen openbare werken maakt moet ik naast mij neerleggen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik bij zonder onder de indruk ben van de werkzaamheden van openbare werken. De heer FROGER: U heeft er korter mee te maken dan ik. De VOORZITTER: Het woord is aan wethouder van Dun!

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 508