517
25 MAART 1971
Tot het vorige jaar hebben de nieuwe leden van de raad
het herindelingsplan Breda-Noord alleen als geihteresseerde burgers
kunnen volgen. Door het lijsttrekkersberaad zijn wij er nu in feite
als verantwoordelijke bestuurders bij betrokken en ik zou dan ook
vanuit de bekende boodschap nader op dit plan willen ingaan. In
die boodschap hebben alle fracties als hun mening uitgesproken
dat moet worden betwijfeld of het probleem van de behoefte aan
grond alleen of het best door middel van annexatie kan worden op
gelost. Een alternatief plan, speciaal gericht op de dringende be
hoefte aan uitbreiding van het grondgebied zo wordt in de bood
schap door alle fracties gezegd maakt een andere oplossing van
het probleem dan door grenswijziging mogelijk. Nu de mogelijkheid
is geopend de Haagse Beemden-Oost bij Breda te voegen, zou, gezien
de afspraken tussen de fracties, dit alternatief al voldoende moeten
zijn om "nee" tegen dit plan te zeggen.
Er zijn echter nog tal van andere argumenten die de genoemde
leden van de P. A. K.-fractie hebben doen besluiten het plan af te
wijzen. Alvorens verder op de zaak in te gaan moet ik nog vertellen
dat degenen die twijfelen aan de juistheid van annexatie gesteund
worden door de gedeputeerde van der Harten. In een verslag van
een gesprek over deze kwestie van 14 augustus 1970 heb ik van hem
de volgende uitspraak gelezen, namelijk dat hij zich persoonlijk
kan indenken dat indien de problematiek zich op dit moment eerst
zou voordoen, een andere oplossing gezocht zou kunnen worden dan
het bestaande herindelingsplan.
De VOORZITTER: Welk verslag is dat, mijnheer Crul, wilt
u mij daar mededeling van doen?
De heer CRUL: Er heeft op 14 augustus 1970 een gesprek
plaatsgevonden ter provinciale griffie tussen het lid van het college
de heer J. D. van der Harten en vertegenwoordigers van de gemeente
besturen van Prinsenbeek, Teteringen en Terheijden inzake het her
indelingsplan Breda-Noord.
De VOORZITTER: Dank u zeer, mijnheer Crul.
De heer CRUL: Ik kom nu terug op onze argumenten tegen
het plan, Vanaf het moment dat wij als raadslid direct bij het plan
betrokken zijn heeft voor ons het belang van Breda en van het ge
west het zwaarst gewogen. Het lijkt ons van belang dit vooral dui
delijk te stellen. Tegen het herindelingsplan pleit vooral het ont
breken van een basis, een structuurplan voor de stad en het gewest,
door Gedeputeerde Staten in 1964 een noodzakelijke voorwaarde ge
noemd voor het doen van een juiste keuze voor een gemeentelijke
indeling. Het ontbreken van een zodanige basis en structuurplan
betekent dat dit herindelingsvoorstel naar onze mening onvolledig
is. In dit verband wil ik ook verwijzen naar de u bekende brief
van de minister van Binnenlandse Zaken van 14 september 1970,
waarin deze waarschuwt tegen onrijpe plannen. Verder doet de
minister in deze brief nog enkele kernachtige uitspraken waarmee
dit voorstel tot herindeling in conflict komt. De minister zegt
bijvoorbeeld: "De gemeentelijke indeling moet afgestemd zijn op
de op handen zijnde gewestvorming.