25 MAART 1971 524 overheid, van de Staten-Generaal, een bevoegdheid vastgelegd, alsook een taak. Een ieder weet dat steeds meer bestuursproblemen in groter verband moeten worden bestudeerd en aangepakt. Prof. Brasz kwam in 1965, ondanks zijn constatering dat ik citeer weer -- "wij onvoldoende weten over de minimale en optimale omvang van allerlei technische diensten", toch tot de uitspraak: "Voor een aantal zeer belangrijke gemeentelijke diensten zijn werkgebieden nodig met 30. 000 tot 60. 000 inwoners." In 1968 ik wil het eerlijkheidshalve graag vermelden -- constateerde hij een terugloop van vrijwillige activiteit en belangstelling in gemeenten boven de 30. 000 inwoners. Het is echter ook denkbaar dat in de loop der jaren die terugloop voortdurend te constateren valt, ik denk hier slechts aan de opkomst bij verkiezingen. Ik wil daar graag nog aan toevoegen dat wij nu, slechts een paar jaar verder, eigenlijk niet veel meer weten en vooral niet van het plafond waar een stad niet doorheen zou mogen breken qua inwonertal. Evenmin bestaat er een gefundeerd oordeel over het verkieslijkste oppervlak van een gemeente, laat staan van een provincie. Dat zijn namelijk allemaal historisch bepaalde en slechts van dat verleden uit verklaarbare zaken. De constatering echter is dat de maatschappelijke betekenis van de grenzen van gemeenten en provincies, vroeger sprekende zaken -- bij Visvliet hielden Friezen en Groningers tegenover elkaar de wacht, net als de Duit sers en de Fransen bij de Rijn aanzienlijk is verminderd en dit kan en moet dan ook tot een modernisering van het bestuur leiden. Dat de maatschappelijke betekenis van die grenzen terugloopt, dat die grenzen in een aantal gevallen bestuurlijk nauwelijks meer zin volle betekenis hebben, behalve als indelingsverschijnsel, wordt opeens ontkend als er de consequenties uit getrokken worden. Dan wordt de vergelijking met de St. Elisabethsvloed, zoals in Hoeven in 1950, een gewone zaak. Men haalde toen zelfs Johannes de Doper erbij. Dan moet een plaats zich plotseling als een middeleeuwse jurisdictie van vrijdom en straffeloosheid aanmerken, alsof men elders niet onder dezelfde wetten en bepalingen leefde. Als men mij zou kunnen aantonen dat het gedemonstreerde Lokalpatriotismus graad meter was voor intensiteit van burgerzin en van democratische be sluitvorming, zou ik bijzonder gereserveerd tegenover grenswijzi gingen staan, maar directe democratie komt nog slechts in enkele Zwitserse dorpen voor, die helemaal geïsoleerd in dalen zijn weg gestopt en ten gevolge daarvan dan ook op uiterst bescheiden niveau. Met onze vorm van representatieve democratie is het in kleinere plaatsen zeker niet beter gesteld dan in grotere. In het W. B. S.-cahier over gemeentelijke democratie, pagina's 22 en 24, wordt zeer duidelijk, zij het generaliserend -- ik bedoel dat niet in pejoratieve zin, ik bedoel alleen maar dat de samen stellers tot algemene uitspraken zijn gekomen -- een drietal zaken naar voren gebracht. Ten eerste, dat de gemeentelijke inspanning toeneemt naarmate de bevolking in aantal stijgt; ten tweede, dat er bij grotere bevolkingsomvang -- u begrijpt dat ik dat graag ge lezen heb! hoger gekwalificeerde raadsleden, die de colleges van burgemeester en wethouders béter tegenspel kunnen leveren, blijken op te treden en in de derde plaats dat de invloed van bur gemeester en gemeentesecretaris op het beleid in kleine gemeenten veel sterker is, vooral als er geen fulltime wethouders zijn. Ook daar,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 524