531 25 MAART 1971 Wij kunnen daar heel kort over zijn. Het is niet in die richting gegaan, wat natuurlijk ook een gevolg is van het feit dat het streekplan de groei van de P. T. T. -gemeenten aan banden legt, zodat er geen sprake van kan zijn dat daar sterke randgemeenten ontstaan. Het streven waarvan wij moeten uitgaan is mijns inziens dat het grotere Breda omringd blijft door kleine lokale gemeen schappen, die niet het karakter zullen krijgen van echte voorsteden of suburbs, zoals men dat tegenwoordig wel noemt. Men zou kunnen zeggen dat dit dan het moment is waarop de bestuurlijke nota van de minister en het voorstel van Gedeputeerde Staten aan zwaarte winnen, want daarin wordt er van uit gegaan dat deze gemeenten na de grenscorrecties te zwak zijn om te blijven bestaan tegenover het groeiende Breda. In dat geval spreekt men dan van stadsrand kernen, zoal niet van gewoon stadswijken van het in de toekomst machtige Breda. Wanneer wij hierover nadenken zit hier toch wel wat ik zou willen aanduiden als een drogreden in, want het zouden pas voorsteden in de zin van suburbs zijn wanneer de P. T. T.-gemeenten zich mochten uitbreiden en zodoende sterker zouden worden. Dat mag echter niet en dat willen zij zelf ook niet, waarmee dit argument dus vervalt. Iets dergelijks ziet men in de buurt van Den Haag, waar Voorburg, Rijswijk en iets verderop Leidschendam vrijwel aaneengesloten liggen met de stad. Daar kan men dus vragen waar nu het verschil ligt en zeggen dat die plaatsen beter bij de stad kunnen worden ge voegd, maar daar gebeurt dit juist niet. Dat is dus een merkwaar dige tegenstelling in de argumentatie. Kortom, Breda zou ook in de toekomst in overeenstemming met het streekplan nooit een overweldigende groei doormaken. Er komt weliswaar iets bij, maar het blijft een middelgrote stad en een reus onder de steden zal het nooit worden. Ik vraag mij dan ook af wat er op tegen is -- eerlijk gezegd kunnen wij het uit de argumen tatie van Gedeputeerde Staten niet halen -- dat er om die stad en kele bestaande dorpskernen met een eigen bestuur behouden blijven. Als die nu gecreëerd zouden worden zou het iets anders zijn, maar de wens tot behoud is in die dorpskernen sterk aanwezig. Men kan er natuurlijk eindeloos over praten of in een kleine gemeente de democratie beter of minder goed tot zijn recht komt aan in een grote gemeente, maar dat is mijns inziens helemaal niet aan de orde. Er is namelijk nooit bij het voornemen tot annexatie als argument aangevoerd dat de democratie in Prinsenbeek of in de andere P. T. T. -gemeenten minder goed zou functioneren. Als dit feit op tafel zou liggen zou men een vergelijking mogen trekken, maar nu kunnen wij hoogstens zeggen dat zowel Tiet een als het ander goed kan zijn. Dit is echter geen argument om voor annexatie te zijn. Men zou verder kunnen stellen dat het hele denken over ge westraden en regio's nog in volle gang is. Ik meen dat dit ook een belangrijk argument is. Dit blijkt ook wel uit de betreffende nota's van de minister. Straks in 1972 krijgen wij ook pas de wet op de gewestvorming. Mijns inziens blijkt uit het stuk van de minister ook duidelijk dat men er in principe althans de voorkeur aan geeft een zodanige volgorde te volgen dat er zo mogelijk eerst een ge westraad komt en dat er daarna als het moet gesproken wordt -- maar dan vanuit een geheel andere instelling, vanuit een derge lijke gewestraad -- over eventuele grenscorrecties of zelfs ophef-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 531