539
25 MAART 1971
spraak die door de gahele raad van de gemeente Breda vandaag
wordt gedaan kan verstrekkende gevolgen hebben, niet alleen voor
de ontwikkeling van de Bredase samenleving en van de randgemeen
ten, maar ook voor de regio Breda en zelfs in mindere mate voor
het gehele gewest West-Brabant.
Ik wil dan ook graag het volgende vooropstellen. Om de pro
blematiek van het herindelingsplan Breda-Noord juist te plaatsen en
te beoordelen, is het van groot belang te constateren dat de ontwik
kelingen die zich in Breda voordoen niet los kunnen worden gezien
van de problemen die zich in de regio voordoen, terwijl zelfs --
zij het nog wat op de achtergrond -- ook de gehele schaalvergro-
tingsproblematiek van West-Brabant mede een rol speelt. Alleen als
wij de problematiek in dit kader plaatsen, dus erkennen dat er een
sterke wederzijdse afhankelijkheid bestaat tussen Breda en de regio
en het gewest, kunnen wij het voorliggende vraagstuk adequaat be
naderen en beoordelen.
Dit betekent voor mij dat ik bij de waardering van dit plan
rekening zal houden met zowel de Bredase belangen als de regionale
en gewestelijke belangen, waarna ik nu wil ingaan op de concrete
problematiek. Ik zal niet spreken over de voorgeschiedenis, want dat
is door anderen voor mij al uitvoerig gedaan, en evenmin aandacht
besteden aan de procedurekwesties, hoewel ook dienaangaande be
langrijke opmerkingen gemaakt zouden kunnen worden.
Welke is nu de problematiek zoals die zich in de regio en het
gewest manifesteert? Kort gezegd komt die naar mijn mening op het
volgende neer. Er hebben zich in ons gewest en ook elders maat
schappelijke veranderingen en ontwikkelingen voorgedaan die vragen
om aangepaste bestuursvormen en ruimtelijke structuren. Met andere
woorden, de bestaande bestuursstructuur en de ruimtelijke functionele
structuur zijn achtergebleven bij de gegroeide sociale werkelijkheid.
Wat de Bredase problematiek betreft vinden wij deze duidelijk be
schreven in de concept-memorie van toelichting bij het herindelings
plan Breda-Noord zoals dit door Gedeputeerde Staten is toegezonden.
Naar aanleiding van dit concept zal ik dan ook in hoofdzaak op deze
kwestie ingaan.
De problemen waarvoor Breda zich gesteld ziet kunnen als volgt
in het kort worden samengevat. Zowel in het nationale als in het pro
vinciale planologische beleid, met name in de tweede nota Ruimte
lijke Ordening, en in het op 20 april 1970 vastgestelde streekplan
West-Brabant worden aan Breda belangrijke functies toegekend. Daar
in wordt namelijk gesteld: "Breda is een belangrijk steünpunt in de
ontwikkeling van West-Brabant. Breda is gewestelijk hoofdcentrum
van West-Brabant en haar ontwikkelingsmogelijkheden dienen te wor
den gemaximaliseerd. Verder dient Breda ook te fungeren als opvang
centrum voor de overloop uit het zuidelijk deel van de Randstad,
terwijl de verwachting wordt uitgesproken dat de industrialisatie van
het Moerdijkgebied zal leiden tot een versterkte groei van Breda.
Verwacht wordt dat Breda en omgeving van 122.000 inwoners tegen
het jaar 2000 een bevolkingsconcentratie zal zijn met ongeveer een
kwart miljoen inwoners." De kernmoelijkheden waarvoor Breda gesteld
wordt zien Gedeputeerde Staten als volgt, ik beperk mij wederom
tot de hoofdzaken, de details laat ik buiten beschouwing.
De eerste moeilijkheid waarmee Breda te kampen heeft is de
ruimtenood. Op het huidige territoir kan Breda zijn ontwikkelings
mogelijkheden als gewestelijk hoofdcentrum van West-Brabant niet