545 25 MAART 1971 dit toch even analyseren. Ik zie de tegenstelling in het onder b. gestelde uit de motie van de heer Crul, waar wordt gesteld dat het gebied Haagse Beemden op de kortst mogelijke termijn toegeyoegd moet worden aan het grondgebied van Breda. Daaraan wordt naar mijn gevoel strijdig met de boodschap "zo mogelijk" toegevoegd, terwijl in de motie van de heer van Os gesteld wordt dat de ontwikkeling van de Haagse Beemden met spoed door de gemeente Prinsenbeek ter hand dient te worden genomen, in nauw en open overleg met Breda. De heer van Os acht het niet uitgesloten dat de Haagse Beemden na voltooiing een sterke en zelfstandige randgemeente zou kunnen worden. Ik zie hierin een tegenstelling, die mij niet geheel juist lijkt. Uitvoerig is gesproken over de functie van Breda, men weet dat het plan van Gedeputeerde Staten gebaseerd is op twee zaken, namelijk de woningnood ên de functie van Breda en de noodzaak ook andere gebieden dan alleen de Haagse Beemden bij Breda te voegen. In mijn argumentatie wil ik u herinneren aan de opdracht en de taak die Breda heeft in het kader van de tweede nota ruim telijke ordening en aan de taak van Breda zoals die is neergelegd in het streekplan voor West-Brabant. Uit die ook in cijfers neer gelegde -- taak blijkt duidelijk dat voor de opgave waarvoor Breda zich gesteld ziet zeker op langere termijn, ik denk aan het jaar 1985, zelfs de Haagse Beemden niet voldoende is. Ik wil overgaan tot het beantwoorden van de vragen, waarbij ik ook terecht zal komen bij enkele hoofdpunten, zoals de ruimtelijke ordening en de bestuurlijke structuur. De heer Geene heeft gesproken over de functie van de stad Breda. In eerste aanleg heeft hij gezegd dat ook naar zijn opvatting geen alternatieven voorhanden zijn. Hij heeft gesteld dat de studies onvolledig zijn. Ik zou er op willen wijzen dat de studies bij Gede puteerde Staten toch zeer uitvoerig geweest zijn. Het college van Gedeputeerde Staten heeft gewerkt met veel plannen, mogelijkheden en stiidies. Hij is tot de slotsom gekomen dat het plan niet mooi is, dat zijn medestanders geen direct alternatief zien, dat de Haagse Beem den direct moet worden overgedragen en dat de procedure in ieder geval niet mag stagneren. Het heeft mij verwonderd en verheugd aat hij heel duidelijk verklaard heeft dat de randgemeenten akkoord gaan met zijn opvatting. De heer Geene, alsmede de heren Roozeboom, Crul en Span- jer, hebben gesproken over het maken van de plannen in verband met de ruimtelijke ordening. Men moet niet vergeten dat aan dit plan een structuurplan ten grondslag ligt. Dit streekplan behoeft een vertaling in de gemeente -- liefst de gemeenten gezamenlijk -- die in bepaalde gebieden van het streekplan voor West-Brabant werk zaam zijn. Ik hoop de opvatting van college en raad te vertolken met het zeggen dat het structuurplan gezien moet worden op een schaal die een groot aantal gemeenten omvat. Als wij met andere woorden in het intergemeentelijke overleg Breda tot ruimtelijke studies komen moeten behalve Breda ook andere gemeenten --ik denk aan het Moerdijkgebied, de Dongemond en de randgemeenten -- daarbij betrokken worden, dit vanwege de samenhang van de pro blematiek. Dan werkt men op een schaal waarvan de grootte zinvol is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 545