549
25 MAART 1971
Hij heeft gesproken over de functie van Breda en opgemerkt
dat het mogelijk is dat andere gemeenten in West-Brabant van
allerlei zaken zullen profiteren. Ik acht dat niet uitgesloten, maar
de heer von Schmid zal het met mij eens zijn dat uit de studies
die tot dusver verricht zijn naar voren komt dat Breda een taak
heeft die men zelfs heeft kunnen kwantificeren. Men kan dan wel
zeggen dat Breda die taak niet behoeft waar te maken, omdat die
taak ook op een andere wijze waargemaakt kan worden, doch ik
meen dat voor het stadsbestuur van Breda die taak er wel degelijk
ligt en ik vind het waarmaken van die taak een uitdaging.
De heer Froger heeft wat feitenmateriaal aangedragen en mij
in zekere zin verweten dat er in een radiouitzending iets over de
grenswijziging gezegd zou zijn. Dat is inderdaad gebeurd, maar
ik meen dat daar over niet in verwijtende zin gesproken moet wor
den, omdat die uitzending alleszins verantwoord was. Enkele maan
den geleden heb ik medegedeeld dat de raad van de gemeente Breda
het grenswijzigingsplan dat er toen lag onderschreven neeft.
Ik dank ae heer Froger voor zijn informatie over de samen
stelling van de gemeenteraad van Terhéijden. Ik heb wat moeite
met zijn uitspraak "van een slecht naar een slechter bestuur" en
teken daarbij aart-dat wij allen voor dat slechtere bestuur verant
woordelijk zijn. Ik heb begrepen dat de heer Froger geen voorstan
der is en geloof dat ik het bij deze kanttekening moet laten.
De opmerkingen van de heer van Os waren zeer duidelijk.
De democratie en de democratiseringsprocessen staan bij hem en de
zijnen centraal. Hij meent dat het contact tussen bestuur en be
stuurden in een kleine gemeente beter gerealiseerd kan worden. Ik
waag dat te betwijfelen, zoals ik de voorrang die de gewestvorming
zou moeten hebben waag te betwijfelen. Als de gewestvorming goed
zal zijn zal zij een uitholling van de gemeentelijke bevoegdheden
en de bevoegdheden van de raden zelf betekenen. Daarmee behoeft
naar mijn mening de democratie, zoals de heer van Os die bedoelt,
niet steeds gediend te zijn. Overigens verwijs ik de heer van Os
naar een opmerking die in de boodschap voorkomt, namelijk: dat
de decentralisatie van het bestuur een van de belangrijke opgaven
is die bij een dergelijk grenswijzigingsplan gerealiseerd moeten
worden.
De heer Severens heeft de nadruk gelegd op studies, streek-
en structuurplannen en regionale ontwikkelingsplannen. Hij meent
dat dergelijke plannen vooraf moeten gaan aan grenswijzigingen
die door wie dan ook worden voorgesteld. Hij heeft gezegd dat
hij wel eens zou willen weten hoe de verbondenheid van die ge
meenten met die grote stad is. Er zijn nogal wat gemeenten in de
omgeving van Breda en in geheel West-Brabant die op de gemeente
Breda zijn aangewezen, om welke reden dan ook. Ik kan aat niet
ontkennen, al zie ik niet welke consequentie de heer Severens daar
uit trekt. Als hij zijn grenswijzigingsproblemen wil oplossen vanuit
de betrokkenheid met Breda zou men ook Bavel en Dorst daarbij
kunnen betrekken, maar de omvang van een gemeente heeft ook
grenzen. Ik geloof dat de grens die nu door Gedeputeerde Staten
getrokken is in ieder geval in het kader van de betrokkenheid van
ae drie randgemeenten bij Breda volstrekt duidelijk is. Hij heeft
andere voorbeelden aangehaald, zoals Den Bosch, waar zich zojuist
een grenswijziging voltrokken heeft, Eindhoven, waar men deze
methode heeft gevonden, een methode die overigens nog wel moei-