565
22 APRIL 1971.
Tenslotte wil ik opmerken dat inhoudelijk noch de brief, noch
de notulen mij zoveel overtuigend materiaal lijkt te bevatten dat daar
door de hogere autoriteiten tot verdere voortgang met het herindelings
plan worden aangemoedigd. Wellicht is dit een verheugende zaak, want
nu komt er misschien nog eens een goed plan ter tafel, waarin ook de
oostelijke en zuidoostelijke richtingen worden bezien.
De heer VAN OS: Er wordt hier een beroep gedaan op een zekere
termijn, terwijl wij allen weten dat gedeputeerde staten enkele maanden
over tijd waren. Men kan natuurlijk zeggen dat het dagelijks bestuur van
de gemeente besluitvaardig moet zijn en snel moet kunnen handelen,
maar het komt mij voor dat in deze belangrijke materie de uiterste
zorgvuldigheid moet worden betracht, opdat het gevoelen van de raad
zo goed mogelijk overkomt. Nogmaals, dat kan ik van deze brief met
de beste wil van de wereld niet zeggen.
Ik wil nog op één punt wijzen. In de brief staat dat ook de voorstan
ders van het plan enkele kritische kanttekeningen hadden. Kijk ik dan
naar hetgeen de heer Geene heeft gezegd, dan lees ik: "Met de gevol
gen ervan zitten wij vandaag opgescheept. Wij moeten ons uitspreken
over een plan, waarvan terecht gezegd kan worden dat het geen mooi
en een onvolledig plan is. Het wekt de indruk dat men om de hete brij is
heengedraaid en dat men de moeilijkste gebieden qua tegenstand buiten
deze grenscorrectie heeft gelaten". Als u dit afdoet met de opmerking
dat de voorstanders "enkele kritische kanttekeningen" hadden, dan vind
ik dat wel een beetje aan de sobere kant.
De heer VON SCHMID: De opmerking van de heer Van der Werff
dat concepten niet altijd aan de raad behoeven te worden voorgelegd
kan ik in het algemeen wel onderschrijven. Ik geloof echter dat in dit
geval, waar het een brief betreft die geschreven is namens de raad - dat
gebeurt toch echt niet elke dag -, het eleganter was geweest als de raad
in elk geval op de hoogte was gesteld dat die brief uitging, zodat die
eventueel besproken had kunnen worden. Er wordt nu gezegd dat dit door
tijdgebrek niet is gebeurd, maar in feite zijn wij er niet eens aan toegeko
men om vast te stellen dat er tijdgebrek was. Wij zijn gewoon naar huis
gegaan en op een goede dag kregen wij bericht dat die brief verstuurd
was.
Daar komt nog iets bij. Het is inderdaad waar dat de motie van
de heer Van Os is ingetrokken en dus geen deel meer uitmaakte van
de beraadslagingen, Ik geloof dat iedereen het daar wel mee eens kan
zijn. In dat geVal had de opmerking van de heer Van Duijl - ik geloof
dat de heer Crul daarom dit verband heeft gelegd - er echter helemaal
niet in mogen staan, want die is totaal niet bij de beraadslagingen be
trokken geweest. Dat is dus een vertekening van de gang van zaken.
Op zichzelf neem ik die vertekening niet zo zwaar op, want het is na
tuurlijk duidelijk dat het college, althans voor het overgrote deel, dui
delijk partij is in deze zaak en het is dan ook vanzelfsprekend dat men
in een brief, hoewel men natuurlijk zal trachten een objectieve weerga
ve van de feiten te geven, deze feiten zo zal opstellen en dingen daar
in opnemen of weglaten dat het standpunt van het college zo goed mo
gelijk naar het college van gedeputeerde staten wordt overgebracht.
Daarom was het in dit geval toch wel goed geweest als er wat meer
voorzichtigheid was betracht en dat nagegaan was wat de mening was
van de raad over de manier waarop dit moest worden gespeeld. Ik be
treur het dat het nu op deze manier is gegaan.