567
22 APRIL 1971
De VOORZITTER: Ik heb zojuist al bij interruptie gezegd dat het
in mijn voornemen ligt het college van gedeputeerde staten met de
grootst mogelijke spoed dit deel van de vergadering van vandaag 22
april 1971 te doen toekomen. Ik zal op dit moment dus niet meer in
gaan op de opmerkingen die zijn gemaakt, ik geloof dat dat mij nauwelijks
past. Wij moeten mijns inziens niet in een situatie verzeild raken dat wij
zeggen "hier staat dit en daar staat iets anders", dat lijkt mij op dit mo
ment een weinig zinvolle bezigheid. Dit is dus mijn voorstel, maar als
de raad een ander voorstel wil formuleren zal ik dat graag vernemen.
De heer CRUL: Uw voorstel is dus de notulen van dit deel van de
vergadering met een aparte brief aan gedeputeerde staten te zenden en
bij het dossier over het herindelingsplan Breda-Noord te voegen.
De VOORZITTER: Inderdaad. Ik ben van mening dat, om het nog
iets duidelijker te zeggen, het voor de voor een objectieve en juiste
weergaven van het gevoelen van de raad voor gedeputeerde staten niet
zonder betekenis is dat zij ook dit deel van de beraadslagingen, zij het
een wat uitgesteld deel, kunnen bestuderen en in hun beoordeling be
trekken. Kan men instemmen met mijn voorstel om aldus te handelen?
De heer CRUL: Moet ik hieruit opmaken dat u niet ingaat op het
voorstel van mevrouw Van Nes om de raad zich te laten uitspreken over het
al of niet intrekken van de brief?
De VOORZITTER: Ik meen dat ik met het doen van het voorstel om
al hetgeen hier'gezegd is, evenals dat op 25 maart is gebeurd, ter kennis
van gedeputeerde staten te brengen, aan alles en een ieder recht heb
doen wedervaren, zodat gedeputeerde staten bij hun eindoordeel pre
cies zullen kunnen zeggen en beoordelen wat het gevoelen van de raad is.
Ik ben van mening dat in dit debat de mening van de raad over de inhoud
en de redactie van de brief meer dan voldoende tot uiting is gekomen,
zodat men daaruit precies kan opmaken wat de opvattingen van de raad
zijn. Deze notulen zullen namelijk heel nauwkeurig weergeven, even
als dat op 25 maart het geval was, wat het gevoelen van de raad is en
wat zijn instelling is met betrekking tot de brief van 2 april 1971.
De heer CRUL: Ik verzoek u de vergadering een ogenblik te schor
sen.
De VOORZITTER: Dit verzoek is ingewilligd. De vergadering is
voor enkele minuten geschorst.
SCHORSING
De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Verlangt iemand het
woord na deze schorsing?
Dat blijkt niet het geval te zijn, zodat ik aanneem dat de raad de
suggestie die ik heb gedaan accepteert. Ik kan u inmiddels toezeggen
dat - wij hebben dat even nagegaan - de notulen op bijzonder korte
termijn, waarschijnlijk reeds maandag, hier zullen zijn en aan gede
puteerde staten zullen worden gezonden.
Daarmee is dit punt dus afgehandeld, waarna mij slechts de vraag
rest of u met de notulen akkoord kunt gaan, want die zijn in feite aan