600
22 APRIL 1971
Ik. kom nog even terug op de W. E. B. en op het rapport, waarover
de heer Van der Werff gesproken heeft, van het Nederlands Economisch
Instituut. Dit rapport hebben wij vrij plotseling gekregen. Ik kan hier
het volgende bij aantekenen, om te illustreren hoe de verhoudingen in
dè W. E. B„ zijn.
In een vergadering van de W. E. B. op 1 februari van dit jaar heb
ik een afspraak gemaakt voor een nieuwe bijeenkomst van het zelfde
W. E. B. -bestuur op 5 april. Op die bi jeenkomst zou onder meer gespro
ken worden over de beide nota's van de provincie en ook - dat had ik
beloofd aan gedeputeerde staten - over de kwestie van de tweede na
tionale luchthaven. Om u waarschijnlijk bekende redenen is die verga
dering niet doorgegaan. Men heeft mij gevraagd die vergadering uit
te stellen, althans op dat ogenblik niet te laten doorgaan. Dit heb ik
zeer sterk betreurd, omdat ik pas de dag daarop 's middags om half
drie in kennis werd gesteld van hetN.E. I. -rapport, terwijl ik het na
tuurlijk dezelfde morgen wel in de. krant gelezen had.
De heer VAN DER WERFF: Hulde voor de krant.'
De VOORZITTER: Dat wil ik graag overnemen.
Dit is natuurlijk niet de methode waarop men met elkaar kan
samenwerken. De week daarvoor had ik in een uitvoerige brief - die ik
graag voor u ter visie wil leggen - aan alle bestuursleden van de W. E. B.
mijn opvatting uiteengezet hoe het nu eigenlijk zou moeten; en dan
gebeuren deze dingen toch. Ik betreur dat in hoge mate.
Ik heb het rapport van het N. E. I. uitvoerig gelezen. Dit rapport
behelst in zijn einduitkomst voor mij niet zo veel nieuws. Ik ben van
mening dat het N. E.I. in zijn presentatie voorbijgaat aan een aantal
realiteiten. De realiteit is dat men, wanneer men op regionaal niveau
weet samen te werken over practische onderwerpen, dat moet doen.
Het N. E. I. is van mening dat men het nu onmiddellijk moet zoeken
op het niveau van West-Brabant als geheel, met een tweede nationale
luchthaven en met een Moerdijkplan, Op den duur is dat misschien
wel mogelijk, maar wij moeten niet voorbijgaan aan de realiteit dat
er 16 en na verloop van tijd misschien 18 gemeenten zaken met elkaar
kunnen doen. In het rapport wordt door het H. E. I. die practische werk
wijze eenvoudigweg genegeerd. Het N. E. I. zou evengoed tot de con
clusie kunnen komen dat de groot-Brabantse gedachte in de vorm zoals
de gemeente Breda die voorstaat tot stand zou kunnen komen.
Ik wil hierbij aantekenen dat prof. Claessens bij de presentatie
van het rapport gezegd heeft dat het een introductie tot de studie is
en niet de studie zelf. Wanneer dat waar is, lijkt het voorbarig dat
men na alles wat er gebeurt is op het gebied van de regiovorming in
West-Brabant zonder meer komt tot West-Brabant als geheel. Ik ga
hier niet verder op in. Wanneer de "heer Van der Werff mij in tweede
instantie bepaalde passages zou willen voorleggen, zal ik daar graag
antwoord op geven.
Ik ben het met de heer Van der Werff eens dat het niet wenselijk
is dat het voorontwerp van wet van staatssecretaris Van Veen opgelegd
zou moeten worden aan West-Brabant, of aan andere gebieden. Overi
gens staat in één van de eerste artikelen van dat voorontwerp dat er
gewestvorming moet komen maar dat partiële totstandkoming van die
gewesten, een practische werkwijze van onderop ook door de staatsse
cretaris wordt aanbevolen.