615
22 APRIL 1971
door zijn huisvesting wellicht op een andere wijze zou moeten geschie
den,
In het verleden heeft de bank inderdaad een functie vervult voor
de regio. De laatste jaren is dat wat teruggelopen; dat vraagstuk heb
ben wij echter nog niet nader overwogen.
Wethouder DE RAAFF: De heer Kramer heeft enkele opmerkingen
gemaakt naar aanleiding van de zinsnede dat het opnemen in het ran
genstelsel zou moeten worden overgelaten aan het college. Hij heeft
daarbij in feite twee kleine verwijten gemaakt.
Ten eerste heeft hij gevraagd waarom dit niet in het G, O. ge
bracht is en gezegd dat dat zelfs nog niet bij elkaar geweest is. Ik denk
dat de heer Kramer inmiddels een uitnodiging voor een vergadering
van het G.O, ontvangen heeft; zo niet, dan ligt die morgen bij hem
in de bus. Mijn ervaring met de afdeling personeel is dat deze wel zo
kien is dat zij bij diverse stukken aandringt dat het georganiseerd over
leg gehoord moet worden. In dit geval heeft deze afdeling dat niet ge
daan, Nu zijn er twee mogelijkheden: de afdelingsleden hebben het
vergeten, of zij hebben het niet vergeten, maar dan hoort dit niet in
het G.O. thuis. Dan probeert de heer Kramer zaken te annexeren die
niet in het G.O. horen. Als deze zaak overigens wel in het G.O. be
sproken kan worden, heb ik er geen bezwaar tegen om dat te doen.
Voorts heeft de heer Kramer nog een verwijt gemaakt dat ik niet
helemaal redelijk vind. Hij is van mening dat wanneer de wethouder
gevolg gegeven had aan de suggestie om een adviescommissie voor ar
beidszaken in het leven te roepen, het al geregeld was geweest. Op
de kwestie van deze adviescommissie zijn wij op het ogenblik aan het
studeren. Wanneer men iets wil formaliseren en institutionaliseren,
komt daar heel wat bij kijken. De heer Kroon heeft gezegd dat wij al
een adviescommissie hebben; ik geloof dat dft de eerste echte advies
commissie zou zijn. Wij zitten nog te worstelen met de problemen die
bij het vastleggen van reglementen en statuten aan de orde komen.
Overigens komt er bij dit voorstel geen personeelsprobleem aan
de orde in die zin dat wij met een ambtenaar zitten waar wij geen raad
mee weten. Uit het betoog van collega Broeders kan u gebleken zijn
dat het college van mening is dat het voortbestaan van de kredietbank
zin heeft. Als dat zo is, menen wij dat er ook een directeur benoemd
moet worden.
De heer VAN BANNING: Aangezien de raad al veel jaren voortdurend
belangstelling heeft getoond voor de kwestie van de kredietbank - met al
zijn facetten en vooral zijn sociale facetten - hadden wij er naar mijn
mening recht op niet met zo'n eenvoudige zinsnede in kennis te worden
gesteld van uw voorkeur voor het voortbestaan van de bank. Ik geloof
dat wij recht hadden op een wat uitgebreidere uiteenzetting.
De wethouder heeft bezwaren gemaakt tegen mijn opmerkingen
over de "getekende". U zult wel begrijpen dat ik daarmee niets deni-
grerends over de bezoeker van de bank heb willen zeggen. Maar het
is nu eenmaal een feit; de wethouder heeft zelf in zijn toelichting bij
het vraag- en antwoordspel bij de begroting van 1971 gezegd dat de
cliënten van deze bank elders niet te recht kunnen. Toen ik vanmor
gen dat gebouw eens betrad, dacht ik: "Hoe zou het nu zijn, als ik
hier nu eens iemand uit mijn naaste omgeving zag die ik heel goed
ken. Die zou dat misschien helemaal niet prettig vinden". Bovendien