617 22 APRIL 1971 De heer KRAMER: De wethouder van personeelszaken noemt mijn opmerkingen "kleine verwijtjes"; het is maar hoe men het bekijkt. Ik vind dat aan de ene kant wel leuk: men moet er niet te zwaar aan til len en dat doet de wethouder dan ook niet. Maar of het nu kleine ver wijtjes zijn, is voor mij nog sterk de vraag. Als hij vertelt dat de ambtenaren "kien" zijn, stem ik daar di rect mee in. Wanneer de ambtenaren kien zijn met betrekking tot het uitnodigen van raadsleden voor overlegorganen, kan men natuurlijk twee kanten uit met kien zijn. Het is echter de vraag of de wethouder zelf ook kien is. Dat is maar bij wijze van spreken gezegd, maar ik ben wel van mening dat dit ook tot zijn verantwoordelijkheid behoort, wanneer er bij de algemene beschouwingen nog wel concreet een toe zegging is gedaan. Wanneer de directeur van de stadsschouwburg een gewijzigde functie krijgt, dan had ik dat ook besproken willen zien. Dit is iets dat in de raad aan de orde gesteld had moeten worden. De wethouder zegt dat hij geen bezwaren ziet en het enige wat ik moet zien is dat er een brief onder weg is. Er is een adviescommis sie aan het studeren; dat kan ik begrijpen. Men zou kunnen zeggen: ik wil meestuderen. Als dat niet kan, zou ik toch op zijn minst een mededeling verwachten, zodat men weet hoe de situatie is. Ik hoop dat ik goed begrepen heb - want anders ben ik ook niet meer kien - dat de wethouder de bedoeling heeft om alsnog het G.O. - groot of het G. O. -klein in te schakelen over de indeling van rang en salaris van deze directeur. De heer VON SCHMID: Ik wil niet in tweede instantie het uur nog verlaten door verder te spreken over de kredietbank, maar wel even over de vaststelling van de rang en het salaris. Wij hebben in onze fractie hierover uitvoerig gesproken, want er werden soortgelijke bezwaren ontwikkeld als die van de heer Kramer. Wij hebben toen een hele theorie ontwikkeld, waarom dit zo in het stuk zou kunnen staan. Noch uit de debatten, noch uit het antwoord van wethouder De Raaff is mij nu duidelijk geworden waarom dit hier zo staat. Onze theorie wil ik hier niet verder uiteen zetten, maar op grond daarvan zouden wij ons kunnen voorstellen dat er in dit speciale geval reden bestaat - nu de heer Van Eijl deze functie al een hele tijd in de praktijk heeft uitgeoefend - om dit aan het college op te dragen. In de antwoorden van achter de collegetafel heb ik van deze motivering niets terugge vonden. Daarom vind ik het zeer interessant te horen wat de wethouder gaat zeggen in antwoord op de vragen van de heer Kramer. Wethouder BROEDERS: Ik neem aan dat de heer Von Schmid met "de wethouder" de heer De Raaff bedoelt. Ik geloof dat de heer Van Banning gelijk heeft, als hij zegt dat wij een beetje tekort geschoten zijn met onze mededelingen aan de raad. Het was toch wel verstandiger geweest om wat ik in eerste ter mijn gezegd heb in uitgewerkte vorm aan de raad over te brengen. Dat wil ik wel toegeven; ik doe dat niet namens het college, want daar hebben wij niet over gesproken, maar ik geloof dat de voorzitter en mijn collega's het daar wel mee eens kunnen zijn. Er is misverstand geweest over het woord "getekende". Laten wij daar maar niet verder meer over spreken. Ik heb daar duidelijk over gezegd - en ik geloof dat de heer Van Banning daar ook begrip voor heeft - hoe dit door ons wordt benaderd. Ik heb gemerkt dat ik een vraag van de eerste instantie had laten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 617