658 27 MEI 1971 Het college heeft daarover de vorige keer al het zijne gezegd. De heer Kroon heeft niet veel opmerkingen gemaakt over het memorandum zelf. Zijn opmerkingen betreffende de kwestie-Van Dun behoef ik, naar ik meen, niet te beantwoorden. De heer Roozeboom heeft te kennen gegeven dat er inmiddels al veel informatiemateriaal is verstrekt. Hij heeft ook de kwestie van de onderhuur aangesneden. De mededeling betreffende de huurverhou- ding is gedaan naar aanleiding van een gesprek met mr. Jacobs, die ons hiervan in kennis heeft gesteld. Het zou, volgens deze juridische adviseur, mede een reden kunnen zijn om het huurcontract te beëindi gen, maar dat is op zichzelf niet het belangrijkste. Wij hebben er ver der nog niet over gesproken, omdat wij altijd nog de hoop hadden dat wij de transacties op voor iedereen bevredigende wijze zouden kunnen afsluiten. De heer Van Loon meent dat de raad niet de bevoegdheid heeft een onderzoekscommissie in te stellen. Hij zou het op prijs stellen wanneer aan de stichtingen om volledige opening van zaken zou wor den gevraagd. Ik heb daar geen moeilijkheden mee, alhoewel ik op dit moment niet zie op welke manier dat zou kunnen gebeuren. De motie die destijds door de raad is ingediend is de bevoegde instanties ter kennis gebracht. De raad zal wellicht kennis hebben ge nomen van de antwoorden die de heer Westerterp heeft gekregen op soortgelijke vragen in de Kamer. De voortzetting van het vormings werk in Bouvigne-Wolfslaar is duidelijk afhankelijk van de eis dat de hele zaak gesaneerd wordt en dat er een structuur komt waarin derge lijke dingen voorkomen kunnen worden. De eerste eis van het ministe rie is op dit moment nog niet vervuld. De VOORZITTER: Dames en heren. Namens het college wil ik nog een enkele opmerking maken naar aanleiding van wat door de heer Von Schmid is gesteld met betrekking tot de onderzoekscommissie en de functie die b. en w. en de raad daarin zouden kunnen vervullen. Ik stel er prijs op u te herinneren aan de motie die op 18 februari van dit jaar in de raad is behandeld. In het tweede deel van de door de heer Crul ingediende en door de raad verworpen motie werd de raad gevraagd een onderzoek in te stellen naar de opstelling van de raad in dezen. De heer JANSEN: Naar de integriteit van de raad.' De VOORZITTER: Naar de integriteit van de raad, ja; dat heeft er wel iets mee te maken. Die motie heeft de raad op 18 februari naar mijn weten niet geaccepteerd. In de brief van de heren Bos en Teuben komen twee opmerkingen voor die in dit verband belangrijk genoeg zijn om te worden genoemd. Er staat in de brief dat de K. V. P. -fractie een commissie zou instellen, waartegen bij de beide heren bezwaar bestaat. Ik geloof dat het colle ge van burgemeester en wethouders van deze stad geen andere taak heeft dan een dergelijke mededeling voor kennisgeving aan te nemen. Het kan eenvoudig niet anders. Stelt u zich voor dat het college van b. en w. zou zeggen wat men wèl en wat men niét zou moeten doen. Het ligt niet op de weg van het college daarover ook maar één woord te zeggen. Mijn derde opmerking betreft het tweede gedeelte van dezelfde brief. Daarin wordt aan de raad van de gemeente Breda gevraagd een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 658