663
27 MEI 1971
dat de raad terzake een andere verantwoordelijkheid heeft en een veel
formelere plaats inneemt dan een fractielid.
Hierna wordt gedurende enige ogenblikken gepauzeerd.
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering.
Wethouder BROEDERS: Over de onderzoekscommissie behoef ik,
naar ik meen, niets meer te zeggen. De heer Von Schmid heb ik wat
dat betreft nog tijdens dit betoog geantwoord.
De heer Van Graafeiland ziet het memorandum als een stuk ge
schiedschrijving, dat interessante informatie verschaft. De toekomstige
beslissingen zijn naar het oordeel van zijn fractie echter het belangrijkst.
Hij heeft gevraagd of de gemeente voornemens is alleen de lasten, voort
vloeiend uit het huurcontract en op basis van juridische verplichtingen,
te accepteren. In de gecombineerde afdelingsvergadering heb ik op die
vraag niet met "ja" of "neen" geantwoord. Ook op dit moment lijkt
het mij niet juist en niet mogelijk deze vraag met "ja" of met "neen"
te beantwoorden.
De meest objectieve uitspraak kan volgens de heer Van Graafei
land alleen maar van de rechter komen. De heer Barij heeft er terecht
op gewezen dat het misschien wel eens onverstandig zou kunnen zijn
de meest objectieve uitspraak te vragen. In deze ingewikkelde zaak
hebben wij ons laten bijstaan door een stadsadvocaat. Enerzijds hebben
wij ons inderdaad gebaseerd op objectieve vaststellingen, maar ander
zijds moeten wij toch ook rekening houden met de moeite, de kosten
van de procedure, de financiële gevolgen van een juridische uitspraak
enz. Wat ik wel wil toezeggen is dat wij met beslissingen die van ver
regaande betekenis zijn in de raad zullen komen. Voor zover dat moge
lijk is, zullen daarbij ook de alternatieven worden voorgelegd. Daarbij
zal uiteraard wel rekening worden gehouden met de adviezen die wij
van de juridisch adviseur krijgen; die zullen dan wel voor de raad ter
inzage worden gelegd. Hoewel ik dus niet exact "ja" of "neen" zeg,
meen ik dat dit voldoende is om in de toekomst op correcte wijze te
kunnen handelen. Mocht de raad anders oordelen dan het college, dan
is het laatste woord aan de raad.
Ik kan mij voorstellen dat de heer Van Graafeiland uit het herhaald
opvragen van de exploitatie-overzichten afleidt dat de financiële positie
niet al te rooskleurig is. Van onze kant hebben echter ook andere mo
tieven een rol gespeeld. Wij hebben altijd de indruk gehad dat er tussen
de stichtingen onderling belangen lagen die niet helemaal parallel lie
pen, maar zeker niet onmiddellijk duidden op financieel minder rooskleuri
ge posities. De gemeente staat buiten die sfeer. Daarom hebben wij nooit
aanleiding gevonden om een onderzoek naar de financiële positie in te
stellen. Wij hadden de indruk dat er andere oorzaken waren, die bemoei
lijkten dat de exploitatie-overzichten bij ons op tafel kwamen.
De heer VAN GRAAFEILAND: Maar ik heb er ook op gewezen dat
er in 1965 al een gemeentelijke garantie nodig was voor een lening van
ƒ1,5 miljoen in verband met financieringsmoeilijkheden van de stich
ting zelf.
Wethouder BROEDERS: Dat hing voor een belangrijk deel samen
met de bouw van een opleidingsinstituut voor gezinszorg, een instituut
dat hier eigenlijk ook weer buiten staat. Het is een school die normaal