685
1 JUNI 1971
dit moment zie ik daartoe althans geen aanleiding.
De VOORZITTER: Wethouder Van Dun vervangt wethouder Mans
en zal nu dus antwoorden.
Wethouder VAN DUN: Ik hoop dat u mij toestaat het antwoord
van het college wat sober te houden, omdat de raad al uitvoerig het
wel en wee van de Trapkes heeft belicht en omdat ik voorts ten aan
zien van deze materie toch maar "tweedehands" ben omdat de heer
Mans afwezig is. Ik zal niettemin proberen zo goed mogelijk te ant
woorden.
Ik geloof dat de raadsleden het op een aantal punten met elkaar
kunnen vinden. Een ieder die hier aanwezig is zegt dat sabotage een
ontoelaatbare zaak is; dat is de mening van het college en ook die
van de raad. Voorts meen ik dat wij het allen betreuren dat de prin
cipiële stellingname ten aanzien van subsidieverlening aan de Trapkes
wordt vertroebeld door het incident rondom de werkgroep leger. Als
wij dat incident nu even trachten te isoleren van de zaak waar het om
gaat, meen ik dat het meningsverschil tussen de heren Kramer en Kroon
enerzijds en het college en een aantal raadsleden anderzijds zich wat toe
spitst op het interpreteren van een brief van het stichtingsbestuur. Ik moet
u zeggen dat het college ook vrij grote moeite met dit voorstel heeft ge
had - dat heeft u gemerkt aan het aanhouden van dit stuk - toen het in
kennis werd gesteld van de activiteiten van de werkgroep leger. Ander
zijds wil ik de raad mededelen dat het college in de verklaring van
het bestuur van de Trapk.es voldoende waarborg vindt voor een goed
reilen en zeilen van de Trapkes, zeker in de toekomst, om deze zaak
op dit moment niet te binden aan de subsidieverlening. Als de heer
Kramer de brief van het stichtingsbestuur interpreteert en zegt: "Wat
men nu eigenlijk wèl moet zeggen, zegt men niet", wil ik van mijn
kant zeggen dat hetgeen er in staat toch duidelijke taal is. Ik meen
dat er woordelijk in staat dat het bestuur evenals uw raad en het col
lege sabotage uit den boze acht. Er staat in dat het stichtingsbestuur
zich distantieert van de activiteiten van de werkgroep leger. Dat is
een duidelijke uitspraak. Ik geloof ook - en naar ik meen heeft de
heer Kramer daarmee de meeste moeite - dat het bestuur een verkla
ring geeft van de totstandkoming van die mening van zaken, die hieruit
bestaat dat de leden van de werkgroep, althans een aantal van hen, zou
den kunnen behoren tot de bezoekers van de Trapkes. Ik ben het dan
toch wel met de steller van de brief namens het bestuur van de Trapkes
eens dat men kan zeggen: wat doe je eraan en wat kun je eraan doen.
Ik geloof dat het uit den boze is om hier te zeggen of hier uitlokking tot
misdrijf heeft plaatsgevonden of dat hier een strafbaar feit is begaan.
Als wij ons verdiepen in het wetboek van strafrecht staat daarin ook
nog iets over voorbedachten rade. Zo die aanwezig zou zijn, zou men
zich van de kant van het stichtingsbestuur nog altijd op overmacht kun
nen beroepen. Wij zouden dan echter een discussie krijgen die uitgaat
boven de betekenis van dit raadsvoorstel.
Het college stelt zich op het standpunt dat, wat er ook gebeurd
moge zijn - waarvoor het bestuur een verklaring geeft -, in deze brief
de garantie wordt gegeven dat de relatie tussen het gewraakte pamflet
en de activiteit van de Trapkes zeker in de toekomst zal worden ver
meden.
Het gaat bij dit voorstel om twee dingen, enerzijds om de con
tinuering van de reeds door de raad verleende subsidie 1969/1970 voor