704 1 JUNI 1971 j. zaak is. De heer Kroon heeft daarstraks gesproken over deelname van het rijk. Daarvan is tot nu toe geen sprake. Ik zou willen zeggen dat t ook deelname van andere gemeenten in West-Brabant bepaald niet moet worden uitgesloten. Tot nu toe is het daarvan niet gekomen, omdat men dit in dit gebied zelf en ook bij de provincie tot nog toe niet voldoende interessant achtte. Die goede zaak voor Breda en West- Brabant is naar ik meen duidelijk aanwezig. Het is zeker een Westbra- [en bants belang dat men, gezien de overvloeii'ng van het zuidelijk gedeel te van de randstad naar West-Brabant en met behoud van de eigen func tie van West-Brabant, vanuit dit gebied grote interesse toont voor het geen zich aan de Moerdijk ontwikkelt. Nu is de betekenis voor Breda van deelname aan dit industrieschap natuurlijk heel moeilijk te kwantificeren. Het zal consequenties hebben op het terrein van het wonen en op dat van de werkgelegenheid. Ik denk nu ook even aan de vraag die de heer Van Graafeiland heeft gesteld, na- r_ melijk of ook B. R, I. M. erbij betrokken wordt. Uit de regeling zelf is wel duidelijk dat de B. R„ I. M. als zodanig niet aan de regeling deel neemt, maar ik kan mij bijzonder goed voorstellen dat de B. R. I. M» in de toekomst speciaal te maken zou kunnen krijgen met de gevolgen van de industrialisatie aan de Moerdijk, ook voor onze gemeente. Ik wil thans iets zeggen over de regeling zelf. De heer Spanjer )r- en ook anderen hebben gezegd dat zij zich zeer positief opstellen te genover deze regeling en dankbaar zijn voor het feit dat in deze rege- i ling vrijwel alle opmerkingen die in de meivergadering van 1970 in deze raad zijn gemaakt zijn opgenomen. Ik geloof ook dat het heel gunstig is dat met name wat de bestuurssamenstelling betreft een veel betere en werkbaardere oplossing is gevonden dan aanvankelijk het geval was. Nu is er wel één punt - ik wil u daarop in alle eerlijkheid even wijzen, ik doe dit uit eigener beweging - waarop aan de verlan gens van de raad niét is tegemoetgekomen. U ziet het onderaan op pagina 1 van het voorstel van burgemeester en wethouders, waar staat - en ik geloof dat dit juist is; u hebt er ook geen opmerkingen meer wij over gemaakt - dat de colleges van burgemeester en wethouders hun ma- eigen bevoegdheden inbrengen, zodat het ook juist moet worden ge- is. acht dat deze colleges hun eigen vertegenwoordiging aanwijzen. U herinnert zich van het vorig jaar dat toen het verlangen bestond ook de vertegenwoordiging van het college van burgemeester en wethou ders door de raad te doen aanwijzen, maar ik geloof dat zoals het nu in de toelichting en in de regeling zelf is geformuleerd toch wel de enige juiste weg is. Door de heer Geene, die zich door de staten gesterkt voelde, is gesproken over de techmsch-bestuurlijke begeleiding van de kant van de provincie en de gemeente Breda. Die bestuurlijke begeleiding is de laatste tijd al regelmatig van de kant van provincie en gemeente Breda in het industrieschap ter sprake gebracht. U herinnert zich ook dat wij - ik heb dit bij een vorige gelegenheid al eens mogen verwoor den - ook al een adviserende functie in dit industrieschap hadden. Wat de techniek en de ruimtelijke ordening betreft hebben de gemeente Breda en de provincie ook zeker al, zij het dan natuurlijk in een heel andere vorm dan nu gerealiseerd zal worden, min of meer regelmatig in het industrieschap een rol vervuld. Ik geloof dat juist door de deel name die begeleiding en hulp op de technische terreinen en niet in het minst op het financieel-economisch terrein sterk zouden kunnen worden uitgebreid. le De heer Geene heeft een opmerking gemaakt met betrekking

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 704