705 1 JUNI 1971 tot de brief van de actiegroep, die, zoals u bekend is, de vorige week bezwaren heeft ingebracht bij de Raad van State. U weet dat deze brief of brieven bij agendapunt 3 voor kennisgeving zijn aangenomen. Ik heb in de afdelingen en ook nu weer gemerkt dat men het antwoord van de directeur van het industrieschap aan het actiecomité niet in alle opzich- j,, ten bevredigend vindt. Ik kan mij dat indenken, alhoewel het niet wel doenlijk is om op alle aspecten die genoemd zijn in de brief van het actiecomité uitvoerig in te gaan. Ik geloof wel dat het correct en juist is dat het actiecomité - in zoverre kom ik terug op het besluit dat on der agendapunt 3 is genomen - op zijn minst in kennis moet worden gesteld van de besluiten van de gemeenteraad van Breda. Ik wil u graag toezeggen dat het actiecomité ook van de besluiten van deze vergadering in kennis zal worden gesteld. Door de heer Van Os is een onderwerp aangesneden dat van groot gewicht is, maar waarover in dit verband en zeker niet in de gemeente raad van Breda nog erg veel te zeggen is. Hij heeft, overigens zeer te recht, gesproken over de zorgvuldigheid waarmee deze zaak moet wor den aangepakt en heeft daarbij de opmerking gemaakt dat er nog steeds geen officiële goedkeuring is op de planologische maatregelen die door het provinciaal bestuur en door de gemeente zelf zijn genomen. Ik mag in dit verband even opmerken dat er een bestemmingsplan is geweest van de drie Zekluzagemeenten. Zij hebben dat plan, zoals dat behoort, aan het college van gedeputeerde staten voorgelegd en men is op alle mogelijke gronden - het leefmilieu, de economische uitvoerbaarheid, de bedrijfsschade - in beroep gegaan bij de Kroon. Het is inderdaad waar dat de Kroon daarover nog geen uitspraak heeft gedaan. Intussen heeft het college van gedeputeerde staten wel min of meer regelmatig en met toepassing van de wet op de ruimtelijke ordening bebouwing toege staan. Ik geloof dat dit van de kant van gedeputeerde staten een juiste handeling is geweest. Wanneer de heer Van Os spreekt over de democratische aanpak van deze zaak, zou ik hem graag even willen herinneren aan het feit dat er een streekplan voor de riviermonden is geweest waarin een industrie terrein tot een oppervlakte van 500 ha was vastgelegd. U weet dat na het aankondigen van de komst van de Shell gedeputeerde staten aan provinciale staten hun plannen hebben voorgelegd om het industrieter rein uit te breiden tot de huidige oppervlakte, en dat daarna - dat was op 20 april 1970 - het streekplan voor West-Brabant is vastgesteld, waar bij het industrieterrein in zijn huidige oppervlakte is vastgelegd. Nu weet ik wel dat een streekplan geen mogelijkheden meer biedt om dat allemaal precies aan te geven en dat er ook geen beroep op de Kroon meer mogelijk is, maar ik meen toch te mogen zeggen dat deze ruimte lijke zaak op de juiste wijze is tot stand gekomen, al moet ik daarbij erkennen - ik geloof dat dat geen schande is - dat de uitspraak van de Kroon over dat bekende bestemmingsplan er nog niet is. De heer Van Os heeft vervolgens gesproken over de verantwoordings plicht en heeft daarbij, als ik het wel heb, speciaal gedoeld op een be paald artikel in de gemeenschappelijke regeling, namelijk art. 6, waar in de vertegenwoordigers van de raden, van de colleges van b. en w.fc van provinciale staten en van gedeputeerde staten in het industrieschap worden aangewezen. Ik geloof - wij hebben daar vrij uitvoerig over gesproken in de afdelingen - dat de methode die hier voor de vertegen woordiging is gekozen een bijzonder goede oplossing is. De raad is te allen tijde in staat zijn vertegenwoordiger te vervangen en het is ook mogelijk dat, als u die wens uit, het lid of de leden die u aanwijst op

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 705