708 1 JUNI 1971 aanzien van de vraag of de verkoopprijs te realiseren is zou je enerzijds kunnen zeggen dat het gaat om een bijzonder gunstig gelegen terrein in het knooppunt van Antwerpen, Rotterdam etc,terwijl anderzijds ook de verhouding tot de prijzen voor dergelijke terreinen in binnen- en buitenland een rol speejt, In zoverre is het een punt waarbij de heer Geene terecht een vraagteken zet. De kwestie van de groengordel kan ik bespreken wanneer ik aan het betoog van mevrouw Van Nes kom. In de prijs voor dit industrie terrein is een aantal zaken wèl opgenomen. In de eerste jaren, in 1971 nog, zit er voor beplanting een bedrag van 100, 000, -- in het stuk van gemeentewerken. Op het terrein is voorts een aantal voorzieningen getroffen. De eisen die met betrekking tot de milieuhygiëne worden gesteld zijn niet geheel verwerkt in het stuk dat nu voor ons ligt. Bij de verdere beantwoording van de vragen kom ik daarop nog wel even terug. De spoorlijn zal ook een keer qua kostenfactoren duidelijk ge analyseerd op tafel moeten komen. Wat ik wel kan zeggen is dat naar mijn zienswijze de verbindingsweg Breda - Moerdijk duidelijk niet be hoort tot het schap. Er is gewoon sprake van de inrichting van het ter rein en voor de stad Breda van het ontvangen van verkeer; de weg die daar tussen ligt is een provinciale aangelegenheid en misschien ook wel van de deelnemende gemeenten. Ik meen dat het zelfs geen rijks zaak is. In ieder geval behoort die verbindingsweg niet in de prijscal- culatie van het schap te worden besrokken. Als gemeente Breda kunnen wij misschien nog wel uit anderen hoofde hiervan financiële gevolgen gepresenteerd krijgen, maar die komen in de gehele ontwikkeling van het gewest ook op andere terreinen op de gemeente af. De heer Van Graafeiland heeft gezegd dat zijn fractie in principe met het voorstel kan instemmen en heeft gevraagd welke risico's men kan onderkennen. Hij heeft daarbij even gewezen op art. 47, dat be trekking heeft op het beschikbaar stellen van financieringsmiddelen. Ik moet onmiddellijk toegeven dat daarvan in de situatie waarin wij nu verkeren eenvoudig geen sprake kan zijn. Dat dit desondanks geen breekpunt behoeft te zijn leid ik af uit de opmerking dat, als wij in die verhouding meedoen, de andere gemeenten die hierbij betrokken zijn, de Zekluzagemeentenook in die omvang aan financieringsmid delen moeten denken. Naar mijn mening kan daarvan gewoon op zakelijke gronden geen sprake zijn. Hij vraagt vervolgens of, als het zou gebeuren, het betreffende besluit aan de raad zal worden voorgelegd. Ik meen dat wij het zonder de raad zelfs niet kunnen, maar ik wil graag toezeggen dat wij, ook als dat wel zou kunnen, er eenvoudig niet aan denken om het zonder de raad te doen. Ik neem aan dat de heer Van Graafeiland met deze pertinente toezegging wel genoegen zal kunnen nemen. Voorts wordt alles door g, s. beoordeeld, zodat er ook van die kant toezicht op het geheel wordt uitgeoefend. De heer Van Graafeiland wijst nog op het belang dat in het bestuur de financieel-economische deskundigheden voldoende tot hun recht ko men, Alhoewel ik zijn gedachtengang heel goed kan volgen en ook van mening ben dat dit element van bestuur in zo'n industrieschap bijzon der belangrijk is, moet ik er toch wel op wijzen dat wij als Breda in dezen maar beperkte mogelijkheden hebben. Eén mogelijkheid heeft de raad zelf volledig in de hand, want één van de twee vertegenwoordigers van Breda wordt door de raad zelf aangewezen. Voorts wordt door het col lege nog een lid aangewezen. Met de opmerking die u gemaakt heeft wordt zeker wel rekening gehouden, maar zoals gezegd hebben wij maar een beperkte mogelijkheid om in totaal naar die kant invloed uit te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 708