714 1 JUNI 1971 de drie Zekluza-gemeenten, die deze zaak ruimtelijk vastlegden. Over dat bestemmingsplan heb ik gesproken en over dat bestemmingsplan is op het ogenblik een beroepsprocedure bij de Kroon aan de gang. Ik heb daarbij de aantekening gemaakt dat in het plan voor de riviermonden een gebied van 500 ha voor industrie was bestemd, dat de staten dit hebben vastgelegd, dat de staten zich daarna in een stuk in beginsel bereid hebben verklaard mee te werken aan uitbreiding van het indus trieterrein en dat dit tenslotte op zeer democratische wijze door de sta ten is aanvaard bij de aanvaarding van het streekplan West-Brabant. Dit zijn de planologische feiten die zich met betrekking tot het industrie gebied hebben voorgedaan. De heer Van Os zei vervolgens dat de ver antwoordingsplicht ook naar zijn eigen opvatting niet in de regeling kan worden vastgelegd. Hij kondigt aan - zo zie ik het - dat bij de aanwijzing van een lid van de raad als vertegenwoordiger aan dat lid een boodschap zal worden meegegeven. Ik geloof dat wij maar in blijde verwachting moeten verkeren van deze boodschap; de voorzitter doet dat zeker, zoals u zult begrijpen. Of dit nu betekent dat men vooraf tegen dat lid kan zeggen: "Gij gedraagt u zo", lijkt mij schier onmogelijk, omdat men tenslotte er toch rekening mee moet houden dat men een gemeenschappelijke regeling aangaat. Dat betekent dat men een brok van zijn bevoegdheden afgeeft en dat men dus vooraf niet tot te zware bindingen moet komen. Over het milieubeheer blijven wij wat verschil van opvatting heb ben. Wanneer ik het convenant lees - wij hebben daarstraks over een brief en over de interpretatie van die brief gesproken -, lees ik in punt 3 heel duidelijk dat die voorwaarden zo mogelijk op de hinderwet en op andere wetten gebaseerd worden, waarbij de mogelijkheden die de ze wetten bieden uitputtend zullen worden benut. Ik geloof dat dit een sterke uitdrukking is. Punt 4 sluit er bij aan, wanneer gezegd wordt dat als bedoelde voorwaarden verplichtingen bevatten die noch krachtens de hinderwet noch krachtens andere wetten kunnen worden opgelegd, de onderneming zelf iets doet. Ik meen dat er op dit moment niet meer van te zeggen is. Dit convenant geeft in ieder geval een zekere waar borg - naar mijn opvatting zelfs een grote waarborg - voor deze zaken. Ik heb daarstraks al gezegd te menen dat de commissie die is ingesteld zeer goed werk zal kunnen doen. Zoals in de considerans van de regeling staat wordt een bestuur lijke verbreding gewenst geacht. Ik heb u al gezegd dat niet uitgesloten moet worden geacht dat die bestuurlijke verbreding zal worden voortgezet, misschien in de richting Roosendaal, wie zal het zeggen. Tot op dit mo ment is die wenselijkheid echter, ook vanuit de Zekluza-gemeenten, niet gebleken. Wethouder BROEDERS: De heer Van Os betreurt het naar ik meen dat ik niet ben ingegaan op de bijdrage die Shell van het ministerie van economische zaken heeft ontvangen. Met uw welnemen zou ik dit ook in tweede instantie niet willen doen, want ik meen dat de bijdrage die de regerrng geeft ter stimulering van de vestiging van bepaalde indus trieën in bepaalde delen van het land duidelijk buiten datgene valt waar over wij thans praten. Wij praten nu over de toetreding tot het schap en over de financiële risico's die daaraan verbonden zijn. Ik geloof dat het te ver zou gaan als van ons ook nog gevraagd zou worden dat wij zouden treden in de bijdrage die het ministerie op grond van eigen oordeel - wij zijn daarover niet geraadpleegd - voor de vestiging van bepaalde industrieën geeft.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 714