715
7 JUNI 1971
Zegt de heer Van Os voorts dat de wethouder wat gemakkelijk
over die 20, -- praat, dan is dat zeker niet mijn bedoeling geweest.
Mijn bedoeling is geweest te voorkomen dat wij nu na zoveel tijd, in
de gemakkelijke positie verkerend van achteraf te kunnen oordelen,
zouden zeggen dat die onderhandelingen en die prijs eigenlijk fout ge
weest zijn. Ik heb gewoon willen zeggen dat men, wil men dit kunnen
beoordelen, de zaak moet terugdraaien naar de toen bekende gegevens
en naar de betekenis die men toen hechtte aan de vestiging van een
bepaalde industrie in dat gebied. Pas dan zou men kunnen zeggen of
de beslissing die toen is genomen fout was of niet. Wij hebben alleen
gesignaleerd, en naar ik meen terecht, dat die beslissing in de toekomst
natuurlijk wel gevolgen kan hebben. Dit is een zaak die wij op dit mo
ment heel duidelijk voor ons zien. Bovendien wil ik erop wijzen dat in
de gehele ontwikkeling van West-Brabant jarenlang een probleem is ge
weest de ontwikkeling van de werkgelegenheid in dat gehele gebied.
Ondanks de misschien wat nadelige kanten die zich thans wat duidelijker
dan in het verleden gaan manifesteren, is de ontwikkeling van de werk
gelegenheid in West-Brabant een van de dominerende invloeden geweest
voor de ontwikkeling in dat gebied.
De heer Van Os heeft gezegd dat de raad in een dwangpositie zit
en dat die dwangpositie zich nog wel meermalen zal herhalen. Ik meen
dat de raad van Breda duidelijk niét in een dwangpositie zit, want de
raad van Breda zou kunnen zeggen: wij doen hieraan niet mee. Dit is de
feitelijke situatie van dit moment, en aan de hand van de bekende ge
gevens doen wij vandaag een keuze tussen meedoen of niet. Als u zegt
dat u in een dwangpositie zit, zeg ik: u kunt natuurlijk wat er gebeurd is
niet meer terugdraaien, maar u hebt nog wel de vrijheid om te zeggen
niet mee te willen doen. Het college heeft u voorgesteld wel mee te
doen, omdat wij dit op grond van onze medeverantwoordelijkheid voor
de ontwikkeling van West-Brabant noodzakelijk achten, daarmee ook
de kans scheppend op die ontwikkeling invloed uit te oefenen.
De heer VAN OS: Niet meedoen is nog gevaarlijker, heb ik be
toogd.
Wethouder BROEDERS: Dat betekent dat u, kennis genomen heb
bend van al wat er voorligt, zegt: ik kies toch voor meedoen. In zoverre
is dat dus toch een vrijwillige beslissing, want u zoudt kunnen zeggen:
ik doe niet mee, want ik vind de nadelen groter dan de voordelen.
Ik betreur het dat ik in mijn antwoord aan mevrouw Van Nes een
fout heb gemaakt door dat antwoord een beetje te veel op de financiële
aspecten toe te spitsen en wat minder te zeggen over wat zij duidelijk
bedoeld heeft. Zij vraagt wie, als er ten aanzien van de groenzone
eisen worden gesteld, die zal moeten betalen. Mijn antwoord is: het
schap. Dit is, voor zover ik het nu kan overzien, gewoon voor de hand
liggend en onontkoombaar. Als namelijk vanuit het schap eisen worden
gesteld met betrekking tot de inrichting van dat gebied, is het voor mij
voor de hand liggend dat het schap de extra kosten moet betalen. In
hoeverre dit tot uiting komt in bedragen - de heer Geene heeft daar
over een enkele opmerking gemaakt - is op dit moment niet geheel
te overzien. Het is namelijk toch een beetje afhankelijk van de inrich
ting van het gebied, de gebruiksmogelijkheid van het gebied, de aan
koop van het gebied, die niet op industriële gronden maar op agrarische
basis zal plaatsvinden, de kosten van de inrichting van het gebied en
eventueel de opbrengst van exploitatie, verpachting etc. De extra kos
ten komen echter duidelijk voor rekening van het schap en hebben dus