735
8 JUNI 1971
Wat was namelijk het geval? Een aantal leden van de raad
achtte het raadzaam een aantal aspecten van de Bouvignezaak
buiten de publieke behandeling in de raad te houden, omdat zij
met die zaak direct dan wel indirect particuliere bemoeienissen
hadden en nog hebben. Bepaalde gegevens werden om particuliere
redenen achtergehouden dan wel vertraagd doorgegeven. Bepaalde
aspecten van de zaak wilde men in de vergadering van 27 mei
niet ter sprake gebracht zien. Bovendien was daar het feit dat een
groot deel van ae K. V. P.-fractie deze affaire juist vanwege die
particuliere aspecten wilde monopoliseren, door een en ander in
handen te leggen van een soort arbitragecommissie, bestaande uit
drie niet direct-betrokken -- u raadt het al -- K. V. P.-leden.
Dit kon allemaal, omdat men erop kon rekenen dat de meer
derheid van de raad uit loyaliteit tegen de eigen fractie, of uit
hoofde van andere bemoeienissen en maatschappelijke relaties dit
alles wel zou slikken, zou sanctioneren zelfs. Men trachtte met an
dere woorden opportuun gebruik te maken van de formeel-procedurele
voordeelregel.
Hier ziet men precies de grenzen die men moet stellen aan de
formeel-procedurele benadering van de parlementaire democratie.
Met behulp van de voordeelregel van een parlementaire meerder
heid wordt de democratie geweld aangedaan. Men trachtte de publieke
behandeling van een publieke zaak in een publiek lichaam -- deze
raad -- ter wille van twijfelachtige particuliere belangen te smoren.
Het was hier met andere woorden geen kwestie van voorkeur of tegen
zin, maar van gelijk en ongelijk. De tegenzin van de meerderheid
van de raad drukt het democratisch gelijk van de minderheid weg.
Aan de minderheid werd met behulp van een meerderheidsbesluit
een fundamenteel democratisch recht op informatie in open dis
cussie onthouden. Het probleem van de democratie is meestal niet
dat de meerderheid aan haar trekken komt, maar wat de meerder
heid met de minderheid doet.
Wij hebben de overtuiging dat juist wij ons niet ondemocratisch
hebben gedragen. Aan dit kwasi-democratische spel konden en moch
ten wij niet meedoen. Het feit dat raadsleden uit drie fracties,
waaronder zes K. V. P.-leden deze mening waren toegedaan wijst op
de ernst van de aantasting der democratie, welke de meerderheid
van de raad zich blijkbaar liet welgevallen. Ons optreden verge
lijken met dat der nazi's in het begin der dertiger jaren, voordat
Hitier aan de macht kwam, zoals publiekelijk buiten deze raad is
gebeurd, wijst op een verregaande mate van oppervlakkigheid. Toen
probeerden de nazi's door weg te lopen uit de Rijksdag het parle
mentaire werk kapot te maken. Veeleer lijkt het gedrag van de
meerderheid van de raad op dat der niet-nazi's, na de machts
overname, toen men zich door de nieuwe heersers liet intimideren.
Dat was geen verheffend staaltje van democratie. Ons weglopen
was de enige uitweg om de werkelijk publieke behandeling -- demo
cratie betekent juist controle op de macht en de uitoefening daar
van -- die met behulp van de "zwijgende meerderheid" tijdens
die vergadering van 27 mei reeds in het slop was geraakt, weer
vrij, d. w.z. mogelijk, te maken en ons niet te compromitteren
met een ons inziens fundamentele ondemocratische behandeling
van de zaak. Onze daad was daarmee een democratische daad bij
uitstek.