747
8 JUNI 1971
Hoezeer dit memorandum als een onvolledig stuk kan worden be
stempeld blijkt uit de door mij aan het college van burgemeester
en wethouders met mijn brief van 17 april 1971 gestelde vragen en
het verzoek om nadere gegevens.
Ik vroeg daarin het verslag van de februari-raadsvergadering, omdat
daarin vragen zijn gesteld, c. q. gegevens werden verstrekt, nodig voor
een goede bespreking van het memo; kopieën van stukken behelzende
de nadere gegevens omtrent de juridische verhoudingen tussen de diver
se stichtingen in het geheel van de exploitatie op het landgoed Bou
vigne meespelende; kopieën van een aantal brieven; kopieën van uit
gebrachte rapporten met betrekking tot de waarde van de opstallen die
door de Pius X-stichting en de stichting Bouvigne op het landgoed zijn
gesticht; opgaaf van datum en nummer waarbij het college van bur
gemeester en wethouders van de gemeente Breda, casu quo gemeente
Ginneken en Bavel, nd 1 januari 1937 toestemming heeft verleend tot
het stichten van nieuwe gebouwen en/of uitbreiden van de bestaande
gebouwen over te gaan; een nadere toelichting op grond van welke
feiten, c. q. omstandigheden, uw college meent zich thans reeds te
moeten beraden over aan de stichtingen toekomende vergoedingen;
een toelichting te verstrekken of uw college een mededeling van de
zijde van de Pius X-stichting heeft bereikt, waardoor er sprake is
van een billijke en zeer ernstige reden tot beëindiging van de huur.
Het antwoord op bovenstaande vragen hebben de leden van de raad
kunnen vinden in de brief van burgemeester en wethouders van Breda,
d. d. 21 april 1971. Deze brief is in mijn brievenbus gekomen als het
bekende kluitje in het riet, namelijk; het verslag is er nog niet; de
brieven liggen ter inzage; taxatiën van de geschatte waarden van op
stallen worden nog niet verstrekt, wij achten dit prematuur. Ten aan
zien van de vraag om informaties over al dan niet verleende toestem
mingen voor het stichten van nieuwe gebouwen en/ of uitbreiden van
de bestaande, antwoordt het college; "Wij gaan nog na of terzake
correspondentie is gevoerd tussen de gemeente en de stichtingen.
Mocht zulks het geval zijn, dan zullen wij u mondeling informeren
in de vergadering van 29 april 1971". Mag ik zeggen; minder open
en meer onbevredigend kan het niet?
Ook de vergadering van 29 april van de afdelingen voor financiën
en openbare werken hebben dit gevoel van onbehagen beslist niet kun
nen wegnemen. Is dan op 27 mei 1971 nog niets duidelijk als er ge
vraagd wordt om een afzonderlijke raadsvergadering voor de affaire
Bouvigne-Groot Wolfslaar? Spreekt het de leden van de raad niet aan
dat de K. V. P. -fractie, na nog geen 24 uur de beschikking te hebben
over het rapport-Laan, met een verdeeld fractiestandpunt uit de bus
komt? Zegt het de raad niets dat het voorstel inzake een extra raads
vergadering met de stemmenverhouding 22-15 wordt verworpen? Het
antwoord zou ik wellicht moeten vinden in de gemaakte opmerkingen.
Mijn fractievoorzitter, de heer van Loon, zegt dat hij betreurt dat
beslissingen worden opgedrongen door vertrek. De heer van Caulil
zegt dat urenlang is gediscussieerd over dit stuk. De heer van der
Werff spreekt over het hanteren van spelregels en van "het spel mee
spelen". De heer Spanjer vindt het ondemocratisch dat men zich aan
de discussie heeft onttrokken.
Als twaalf mensen zich onttrekken, afgezien van leeftijd, los van
politieke instelling; progressieven en zelfs iemand als ik, die gewoon
lijk in de conservatieve hoek wordt geplaatst, dan meen ik te kunnen