751
8 JUNI 1971
inspecteur van het volksontwikkelingswerk de nieuwe accommodatie
bezoekt en op haar geschiktheid voor het vormingswerk beoordeelt;
dat Bouvigne in de begroting 1970 met de huur van Wolfslaar c. a.
geen rekening heeft gehouden, terwijl -- zo schrijft de minister
"U inmiddels zult weten dat op deze begroting nog drastisch moest
worden besnoeid bij gebrek aan de benodigde middelen. De uit het
huren van Wolfslaar voortvloeiende kosten zullen alleen al daardoor
niet voor subsidiëring in aanmerking kunnen worden gebracht. Het
op Wolfslaar verrichte cursuswerk moet ik voorshands als niet nood
zakelijke dependèring en derhalve als niet-subsidiabel werk aan
merken"
In april 1970 vindt een gesprek plaats tussen de wethouder van
openbare werken, de heer Vermeulen, een lid van het bestuur van
de stichting Bouvigne en de heer van Dun. Tijdens dit gesprek wordt
de gemeente verzocht te willen medewerken door de waarde van door
de stichting Bouvigne ingebracht meubilair 40.000,-- tot ƒ45.000,
aan de stichting uit te keren en deze som in de huur te verdisconteren.
De toenmalige wethouder zei dat een voorstel aan de raad zou kunnen
worden gedaan als ook C.R. M. deze huurverhoging zou garanderen.
Hieruit zou kunnen blijken dat het lid van het college inderdaad in
de veronderstelling verkeert dat C. R. M. de huur garandeert.
Onbegrijpelijk is dat de heer van Dun de schellen niet van de
ogen vallen na de brief van C.R. M. en ook niet in april 1970 tijdens
het gesprek met de wethouder.
Mijn conclusie is dan ook: of de heer van Dun heeft het geweten,
waarbij het ongehoord is dat hij zijn medewerking heeft verleend aan
de verhuur van Wolfslaar, terwijl de huur nier gegarandeerd was door
C.R. M.of alles is in een schemertoestand ;aan hem voorbijgegaan:
raadsvoorstel, raadsbesluit, de brief van C. R. M. van 13 februari 1970,
het gesprek in april 1970. En ja, dan moet hij thans de politieke
consequenties wel aanvaarden,
Eén aantekening wil ik trouwens nog maken. Als ik de brief van
de minister van C. R. M. van 13 februari 1970 lees, vraag ik mij af
hoe het mogelijk is dat verantwoordelijke bestuurders én directie
een transactie met de gemeente over Wolfslaar zelfs maar hebben
durven overwegen.
Ik wil tenslotte iets zeggen over het afscheid van de directeur van
Bouvigne. De heer van Dun was toen al wethouder van de gemeente
Breda. Aannemende dat dit afscheid is gehouden op initiatief, moge
lijk zelfs op aandringen van derden, dan ben ik van mening dat de
heer van Dun zich niet aan deze ceremonie had mogen onderwerpen,
gegeven de deplorabele toestand van de stichtingen Bouvigne. Ik ben
ervan overtuigd dat tal van lieden zich zouden hebben beraden over
het door hen bij het afscheid gesproken woord, zowel als over hun
aanwezigheid, als zij op de hoogte zouden zijn geweest van de ko
mende explosie.
Belangrijker nog vind ik het antwoord van de heer van Dun op de
door mij gestelde vraag: waarom werd deze receptie gehouden? Het
ontstellende antwoord was dat deze receptie werd gehouden om de
krediteuren niet te verontrusten. Ik vind dit een dermate schokkend
argument, getuigend van een zo slechte stijl, dat ik dit niet in
overeenstemming kan brengen met de opvattingen die een wethouder
van Breda dient te huldigen.
Ik zou nog door kunnen gaan. Ik zou met u de gegevens, ver
vat in het rapport van de commissie-Laan, kunnen doorpraten, aan-