754 8 JUNI 1971 zaken te geven, een ietwat merkwaardige zaak in een bestuur van een stad als Breda. In eerste instantie waren wij dus volledig afhankelijk van de pers. Aangezien wethouder van Dun de publicaties niet heeft ontkend moeten wij er wel van uit gaan dat zij juist zijn geweest. Via die perspubli caties, geïnspireerd door de heer van Dun, dan wel via een interview uit zijn mond genoteerd, komen zoveel naar onze mening onjuiste, tendentieuze en .onvolledige informaties, dat wij na die publicaties reeds ernstige bedenkingen hadden tegen de heer van Dun. Op een aantal van deze publicaties zal ik dieper ingaan. De heer van Ban ning heeft er al enkele genoemd, maar ik geloof dat het voor de duidelijkheid beter is als ook wij ons standpunt in dezen kenbaar maken. In een publicatie in De Stem van 30 december wordt de indruk gewekt dat in feite het ministerie van C.R. M. de hoofdschuldige zou zijn voor het debacle van Bouvigne. Ik citeer slechts enkele passages uit dat persbericht: "In de strategie van het departement komt de stopzetting van subsidie aan Bouvigne misschien goed van pas.Verderop staat: "Wij zijn te progressief voor het ministerie. Wij gaan uit boven het niveau van kampvuren e. d. Dat idee had het ministerie soms nog van vormingswerk". Voorts: "de totstand koming van een dergelijke oplossing is doorkruist door eenzijdige berichtgeving van het ministerie en de Federatie van vormingscentra. De feitelijke situatie is zo, dat Bouvigne een positieve vermogens positie heeft". Op deze publicatie kwam uiteraard een furieuze reactie van het ministerie, die kon niet uitblijven. Terecht reageert namens het ministerie de heer van Ommen. Ik behoef aan u, mijnheer de voor zitter, deze reactie niet door te geven, want zover ons bekend is heeft u die rechtstreeks van het ministerie ontvangen. De leden van de raad wil ik enkele zinnen uit deze reactie niet onthouden om een beeld te geven van de onjuistheid van die publi catie van 30 december. Het ministerie zegt: "De wijze waarop u heeft gereageerd en de vele kant noch wal rakende beweringen in het stuk, die onmogelijk uitsluitend voor rekening van de auteur ervan kunnen komen, noodzaken mij thans van deze gedragslijn af te wijken". Verder zegt het ministerie:"De opmerking dat de stopzet ting van het subsidie aan Bouvigne misschien wel goed zou passen in de strategie van het departement acht ik van een dusdanig niveau dat ik niet verkies daarop verder in te gaan". Dan komt na de raadsvergadering van 18 februari 1971 het inter view van wethouder van Dun in De Stem van 17 april 1971. Dit interview wordt, voor zover ons bekend, afgenomen door de hoofd redacteur van De Stem en het hoofd van de stadsredactie. Opnieuw komt in dit interview uit de mond van wethouder van Dun zoveel onjuiste en onvolledige informatie, dat het vertrouwen in de wet houder verder wordt geschokt. Voor alle duidelijkheid zal ik een aan tal uitspraken van de heer van Dun leggen naast het commentaar, dan wel de correspondentie van het ministerie. De heer van Dun zegt in het interview: "Er is toestemming nodig als er sprake is van een dependance, maar Wolfslaar werd duidelijk bediend vanuit Bouvigne. Formeel hadden wij dus geen toestemming nodig". Het ministerie zegt: "De heer van Dun weet beter dan wie dan ook dat hij met deze opmerking foutieve informatie verstrekt".

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 754