755 8 JUNI 1971 Voorts zegt de heer van Dun in het interview: "In een monde ling overleg in oktober 1970 is op de inschakeling van Wolfslaar gewezen. In een nota voor het ministerie, waarin een vijftal alter natieve mogelijkheden voor het vormingswerk werden vermeld wordt Wolfslaar wel degelijk genoemd". Het ministerie stelt: "Inderdaad heeft er in oktober een gesprek plaatsgevonden op het ministerie waarbij de heer van Dun aanwezig was. Het ministerie heeft toen duidelijk gesteld dat zij Wolfslaar officieel niet kende, hetgeen betekende dat geen subsidie werd verleend". De heer van Dun ontkent in het interview dat brieven van het ministerie over Wolfslaar niet beantwoord zouden zijn. Wij zijn in het bezit van een archiefkopie van een brief van het ministerie van C.R. M. aan de. stichting Bouvigne d. d. 3 februari 1970. Deze brief werd aan de stichting Bouvigne gezonden met als postadres het kasteel Bouvigne. In deze brief staat onder andere: "Naar mij werd medegedeeld heeft Uw centrum begin januari van dit jaar het kasteeltje Wolfslaar gehuurd teneinde enz.". Het ministerie heeft ons medegedeeld dat zij nimmer een antwoord heeft ont vangen op deze uitermate belangrijke brief. In het interview staat verder dat de heer van Dun heel nadruk kelijk stelt dat zijn accountant van 1963 tot en met 1970 twee maal per jaar accountantsrapporten naar het ministerie, de federatie en het bisdom heeft gezonden. Het ministerie heeft ons uitdrukkelijk verzekerd dat de jaarstukken van de stichting Bouvigne over 1967, 1968 en 1969 eerst resp. op 31 januari 1970, 10 september 1970 en 13 november 1970 werden ontvangen. De jaarstukken over 1970 zijn zelfs nog niet helemaal rond. Een laatste opmerking over dat interview, die zeker voor ons als raad van zeer groot oelang is. De heer van Dun zegt namelijk: "De beslissing om mij kandidaat voor wethouder te stellen dateert van juni 1970. Waarschuwingen van het ministerie zijn er niet ge weest dan die van begin december. Het is weer onbegrijpelijk hoe de heer van Dun tot zo'n uitspraak kan komen. Het ministerie zegt in de door mij reeds genoemde brief van 3 februari 1970 het volgende-, "Voorts is het mij onduidelijk hoe de huur van Wolfslaar en andere met de uitbreiding samen hangende kosten zullen worden opgebracht. In uw begroting van 1970 heeft u met de huur van Wolfslaar geen rekening gehouden terwijl, zoals u inmiddels zult weten, op deze begroting nog dras tisch moest worden besnoeid bij gebrek aan benodigde middelen. De uit de huren van Wolfslaar voortvloeiende kosten zullen alleen al daardoor niet voor subsidiering in aanmerking kunnen worden ge bracht. Het op Wolfslaar verrichte cursuswerk moet ik voorshands als niet noodzakelijke dependering en derhalve eveneens als niet- subsidiabel werk aanmerken". Zoals ik reeds gezegd heb is het onbegrijpelijk dat wethouder van Dun blijft beweren dat er geen waarschuwingen zijn geweest. Wij kunnen geen andere conclusie aan deze uitspraak verbinden dan: "volkomen onjuiste informatie". Ik wil nu overstappen naar de gecombineerde afdelingsvergadering van openbare werken en financiën op 29 april 1971. Zelfs op dit moment, als het debacle zich in feite reeds volledig heeft vol trokken en duidelijk is geworden blijft wethouder van Dun vol harden in het geven van foutieve inlichtingen, en nu direct aan deze raad.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 755