756 8 JUNI 1971 In antwoord op een vraag van de heer van Os zegt hij eigen lijk niets dat de toets der kritiek kan doorstaan. In elke zin zitten onjuiste of onvolledige mededelingen. De heer VON SCHMID: Wat was die vraag? De heer CRUL: Die zal ik direct doorgeven. Pertinent onjuist is zijn mededeling: "In de wederzijdse con tacten werd er evenwel van uitgegaan dat het subsidie er wel zou komen". De heer van Dun bedoelt met deze wederzijdse con tacten die tussen het ministerie van C. R. M. en de stichting Bou- vigne. Het ministerie van C.R. M. heeft ons uitdrukkelijk verklaard -- de brief van 3 februari is daar een bevestiging van -- dat er op geen enkel moment sprake van is geweest dat Wolfslaar gesubsidieerd zou worden. Het ministerie kende Wolfslaar officieel niet en Wolfs laar kwam niet in aanmerking voor subsidie. Daar is nooit twijfel over geweest. Bovendien kwam Wolfslaar niet eens in de begroting van Bouvigne over 1970 voor. Met betrekking tot die afdelingsvergadering van 29 april wil ik een antwoord aanhalen van de heer van Dun op een vraag van de heer van Caulil, welke vraag door de heer van Os werd onderstreept. De heer van Dun antwoordt: "Er is geen schriftelijk bewijs dat het ministerie subsidie voor Wolfslaar zou verstrekken, maar ook was het hem niet bekend dat er niet gesubsidieerd zou worden." Ik wil deze uitlating van de heer van Dun herhalen, want zij is van zeer groot belang in deze affaire. De heer van Dun zegt dus: "Er is geen schriftelijk bewijs dat het ministerie subsidie voor Wolfs laar zou verstrekken, maar ook was het hem niet bekend dat er niet gesubsidieerd zou worden. De heer VAN CAULIL: De vraag is gesteld op het moment dat het voorstel kwam Wolfslaar te huren of te verhuren. De heer CRUL: Opnieuw onbegrijpelijk, deze uitspraak, en on juist. In de brief van het ministerie van 3 februari 1970 staat duide lijk dat geen subsidie wordt verleend. Tevens is de heer van Dun aanwezig geweest bij een gesprek op het ministerie op 27 oktober 1970 -- één dag vóór de wethouders verkiezingen -- tijdens welk gesprek van de zijde van het ministerie opnieuw gesteld werd dat het Wolfs laar niet kende en dat geen subsidie zou worden verleend. Ik ga terug naar 1968, omdat dit speciaal voor de positie van de heer van Dun als raadslid en wethouder belangrijk is. Op 15 augus tus 1968 ontvangt het college een brief van de stichting Bouvigne, ondertekend door de heer van Dun namens de stichting. Daarin staat dat de heer van Dun gemachtigd is namens de stichting over Wolfslaar te onderhandelen. Ik wil nu even voorbijgaan aan de vraag of de heer van Dun door deel te nemen aan de onderhandelingen en de stemming inzake het voorstel met betrekking tot Wolfslaar al dan niet in strijd heeft gehandeld met artikel 26 van de gemeentewet. Er komt een voorstel in de raad waarin een krediet gevraagd wordt en verhuur wordt voorgesteld van het gebouw Groot Wolfs laar aan de stichting Bouvigne. In het voorstel is de nu overbe kende passage opgenomen over de subsidiëring van het volkshoge- schoolwerk. In de afdelingsvergadering van 29 april antwoordt wet houder van Dun op een vraag van de heer van Caulil over deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 756