760
8 JUNI 1971
De heer VON SCHMID: Dat vind ik juist erg. Ongeacht de bin
dendheid is het materiaal in de zaak-van Dun. Zo kunnen wij deze
affaire op dit moment toch wel noemen. Wij hebben het rapport
wel gelezen. Wij menen niet dat met dit rapport het laatste woord
over deze zaak gesproken is en wij leggen ons er niet bij neer,
maar naar mijn mening speelt dit materiaal toch een rol in de
"rechtszaak" die zich op dit moment afspeelt. Ik vind het beden
kelijk dat dit toch ook belangrijke materiaal door de heer Crul niet
gelezen is. Ik begrijp dat hij op 27 mei gesteld heeft dat hij het
niet prettig vond dit rapport op die manier te ontvangen en dat hij
het ongeopend terugstuurde, maar sindsdien is weer enige tijd ver
lopen en had hij alsnog inzage kunnen vragen. Op dat rapport zal
ik straks nog even terugkomen.
Dit is een uitermate ernstige zaak, want in feite gaat het om het
hoofd van een wethouder en tevens om de bestuurbaarheid van Breda.
Voordat ik verder ga wil ik, naast alle nare beschuldigingen die ge
daan worden, even opmerken dat er in het verleden heel wat mensen
zijn geweest die, toen de heer van Dun nog "onbesproken" was, al
gemeen van mening waren dat hij daar op Bouvigne uitstekend werk
heeft verricht, speciaal voor het vormingswerk dat ons allen zo ter
harte ging. Misschien is hij met betrekking tot bepaalde onderdelen
van het beleid niet prudent geweest, of heeft hij daarin gefaald,
maar ik wil memoreren dat zijn beleid dat gericht was op het vor
mingswerk en allerlei andere activiteiten, uitstekend was. Waar
schijnlijk was dit mede oorzaak voor zijn fractie en het overgrote
deel van de raad hem tot wethouder te kiezen.
Er rijzen allerlei vragen. De heren Crul en van Banning hebben
allerlei feiten genoemd en verklaringen en persconferenties aan
gehaald. Op voorhand gaan zij er volgens mij vanuit dat de uit
spraken van C.R. M. -- de heer Crul spreekt voortdurend over het
ministerie juist zijn. Wie is echter het ministerie? Een amb
tenaar misschien, die waarschijnlijk betrokken is geweest bij de
Bouvignekwestie en ergens partij is? Misschien heeft hij reden
bepaalde zaken op een bepaalde manier voor te stellen. De heer
Crul stelt eigenlijk dat de verklaringen van de heer van Dun foutief
zijn en die van het ministerie van C. R. M. juist. Ik geloof dat wij
deze wijze van redeneren moeten afwijzen, wij moeten althans stel
len dat wij er geen bewijs voor hebben. Wij kunnen niet stellen
dat het ene juist en het andere onjuist is. Ik spreek nu niet over
alle verklaringen, maar over een aantal.
g. De heer CRUL: Ik geloof dat het debacle wel het beste bewijs
rk is!
De heer VON SCHMID: Daarop zal ik straks terugkomen, iets
anders zou ook het geval kunnen zijn. Laten wij echter doorgaan
met de feiten.
van In het algemeen wil ik opmerken dat in de tijd dat ik in deze
raad zitting heb vaak foutieve inlichtingen van achter de college
tafel zijn gegeven. Ik wil niet zeggen dat het gebruik is, maar het
ïn, komt vaak voor. Later worden die fouten dan gecorrigeerd, als er
el vragen over gesteld worden. Ik wil niet zeggen dat dit opzettelijk
gebeurt, kennelijk glijdt men er wel eens overheen. Als wij elke
wethouder gaan aanpakken op foutieve inlichtingen kan ik nog
wel een lijstje opnoemen en ik vraag mij af wie er dan nog zou