765
8 JUNI 1971
Een tweede antwoord wordt gegeven in de gecombineerde ver
gadering van de raadsafdelingen openbare werken en financiën, op
29 april 1971. Opmerkelijk is dat wethouder Broeders op desbetref
fende vragen dan antwoordt: Over de subsidie-Wolfslaar is geen
correspondentie gevoerd tussen de gemeente en de stichting. Uit
de dossiers blijkt dat de informatie in de toelichting gebaseerd is
op een mededeling van de zijde van de stichting-Bouvigne".
Mijn conclusie is dat deze belangrijke aangelegenheid is geregeld
op basis van mondelinge afspraken.
Tot slot blijkt dit ook uit uitspraken die op de raadsvergadering
van 27 mei door het college gedaan zijn. Op nadrukkelijke vragen
van de heer van Caulil of het college deze onjuiste informatie voor
zijn rekening wil nemen, daar de heer van Dun ontkent dat deze
informatie van hem afkomstig is en deze voor hem belastend is
antwoordt de heer Broeders aan de heer van Caulil: "U mag er die
conclusie uit trekken". Verder zegt de wethouder weer dat het hem
niet helemaal duidelijk is waar de informatie vandaan komt. Duide
lijk blijkt uit deze situatie dat het college ernstig tekort is gescho
ten, maar ook dat het hiervoor ruiterlijk een stuk verantwoordelijk
heid op zich wil nemen.
Van de zijde van de Bouvigne-stichting doet het merkwaardig aan
dat Wolfslaar officieel nooit bij het ministerie is aangemeld, formeel
nooit overleg heeft plaatsgevonden en toestemming is gevraagd en
de Federatie niet werd ingeschakeld, terwijl de Federatie achteraf
liet weten dat Wolfslaar zelfs niet aan de eisen voldeed. Tot slot
is Wolfslaar niet opgenomen in de begroting voor 1970. Deze zaak
komt ook in een vreemd daglicht te staan doordat de heer van Dun
zijn staf instrueerde in het bijzijn van ambtenaren van het minis
terie niet over Wolfslaar te spreken. Waarom gaf hij opdracht in
cursusverslagen, op Wolfslaar gehouden, niet over Wolfslaar te rep
pen? Waarom werd een schrijven van het ministerie d. d. 13 februari
1970, waarbij inlichtingen werden gevraagd, nooit beantwoord?
De heer van Dun onthield het college en de raad de informatie
dat in het raadsvoorstel van januari 1969 ten onrechte vermeld stond
dat het ministerie akkoord ging. Op diverse momenten had hij die
informatie kunnen geven. Hij nad dit kunnen doen tijdens de raads
vergadering van januari 1969. Hij nam op 3 april 1970 deel aan een
bespreking met wethouder Vermeulen en de heer Boesten, voorzitter
van de Bouvige-stichting, waarbij gesproken werd over ingebracht
meubilair van Wolfslaar, dat eventueel door de gemeente over
genomen zou kunnen worden, mits het ministerie deze extra lasten
zou subsidiëren. Waarom is ook toen door de heer van Dun geen
voorbehoud gemaakt inzake de subsidiëring door het ministerie?
Waarom speelde de heer van Dun geen open kaart ten opzichte
van zijn eigen fractie? Het preadvies van het college over Wolfslaar,
met het akkoord van het ministerie, werd ook besproken tijdens een
fractievergadering, zonder dat de heer van Dun sprak. Bij de wet
houderskandidaatstelling in augustus 1970 liet de heer van Dun na
de raad en zijn eigen fractie te informeren over de niet-betaalde
huurschuld van Wolfslaar aan de gemeente, terwijl die schuld in
augustus reeds zeer aanzienlijk was. Hij maakte eveneens niet be
kend dat het huurcontract niet getekend werd en hij liet na de finan
ciële situatie van de Bouvigne-stichting en de mogelijke gevolgen
voor de gemeente aan zijn fractie bekend te maken.