8 JUNI 1971 772 reerd. Met betrekking tot de rente en aflossing van de schuld van Bouvigne ad 600.000,-- werd zijnerzijds slechts als eis gesteld dat de stichting-Bouvigne een nader door haar voor te stellen rente en nader door haar voor te stellen aflossing -- uiteraard op basis van redelijkheid -- zou opnemen in een sluitende begroting. Afge sproken werd dat de stichting-Bouvigne na haar eerste vergadering zowel aan het college als aan de heer Jacobs zou berichten wan neer een dergelijke begroting kon worden tegemoetgezien. Aan deze toezegging is de stichting-Bouvigne herinnerd bij een schrijven van 16-1-1969, waarvan het college een kopie werd gezonden. Ondanks dit rappèl werd nimmer meer iets vernomen. Indien men het voren staande gelezen heeft zal men het ermee eens zijn dat het onjuist is te stellen dat de Pius X-stichting geen reactie 'zou hebben ont vangen. Op pagina 3 schrijft de heer Jacobs in zijn brief: "Waar het mij thans om gaat is dat de gebezigde formulering zeer gemakkelijk de gedachte kan doen postvatten bij de lezer (s) dat minstens aan de Pius X-stichting een laksheid kan worden toegeschreven. Dit wordt weliswaar niet met zoveel woorden gesteld, maar niet kan worden ontkend dat een suggestie in deze richting wordt gedaan. Dit alles had kunnen worden voorkomen door een andere formulering te kie zen". Als ik deze brief goed lees, dan blijkt mijns inziens dat niet de Pius X-stichting schuld draagt, maar dat het reeds op dat moment voor de Bouvigne-stichting al onmogelijk was een sluitende begroting aan te bieden, waarbinnen de voorwaarden die mr. Jacobs namens de Pius X-stichting geformuleerd heeft gehonoreerd zouden kunnen worden. Laten wij aannemen dat de stichting Bouvigne en de heer van Dun wel klaargekomen waren met die erfpachtkwestie. Wat zou er dan opgelost zijn? Mijns inziens niets. Hoogstens zou er sprake ge weest kunnen zijn van uitstel. Wat is er namelijk aan de hand? Na de erfpachtovereenkomst zou de stichting-Bouvigne een hypotheek heb ben moeten afsluiten van bijv. 800.000,-- 7%. Rente en aflos sing zouden zeker 80.000,-- per jaar kosten, terwijl op dat moment als huur slechts 20.000,-- wordt betaald. De meerkosten in de erfpachtsituatie zouden dus zeker 60.000,-- per jaar zijn. Ook al zou men dat door subsidie gedeeltelijk kunnen terugkrijgen, de verliezen en de schulden zouden mijns inziens alleen maar toenemen. Wie zou trouwens een stichting met dergelijke schulden, geen be zittingen en dergelijke exploitatieverliezen een hypotheek willen verstrekken? De erfpachtregeling zou mijns inziens geen oplossing voor de problematiek geweest zijn; met dergelijke verhalen worden slechts mistbanken aangelegd. Op pagina 6 van het verweerschrift stelt de heer van Dun met betrekking tot de sluiting van Bouvigne het volgende: "Ik wil op recht stellen dat het de verantwoordelijkheid van het nieuwe bestuur is dat men totaal stopt". Welke oprechte bedoelingen heeft de heer van Dun als hij zoiets zegt? Op 19 november 1970 is nota bene al bekend dat de subsidiestroom zal eindigen. Dan wordt namelijk mon deling medegedeeld dat dit advies uitgebracht zal worden. De bijbe horende brief, gedateerd op 19 november, van de accountantsdienst heb ik zojuist voorgelezen. Op die dag wordt ook al gesproken over een afvloeiingsregeling voor het personeel. C. R. M. wil daar namelijk graag aan meewerken. Het personeel wordt van deze alarmerende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 772