773 8 JUNI 1971 berichten niet op de hoogte gesteld en er wordt niets aan gedaan. Toch zegt de heer van Dun dat hij dan bestuursgedelegeerde is. Op 11 december 1970 maakt de heer Fris van de Federatie voor vormingscentra daar nog een opmerking over. Hij schrijft: "Enige tijd geleden heeft de Federatie u medegedeeld bereid te zijn mee te denken in een afvloeiingsregeling voor het personeel van uw stich ting. Deze bereidheid blijft uiteraard bestaan. Het bestuur wil gaarne herhalen dat het zeer gewenst is de vakbeweging in te schakelen bij het totstandkomen van een afvloeiingsregeling". Wat gebeurt er met deze brief van 11 december? Niets! Men doet of deze brief niet is aangekomen. Pas op 12 januari 1971, dus een maand later, ontdekt het nieuwe bestuur in een gesprek met de heer Fris dat er een dergelijke brief moet zijn. Op dat moment is aan een afvloeiingsregeling nog niets gedaan en ook de vakbeweging is nog niet ingeschakeld. Ik vind het volkomen onbehoorlijk dat het bestuur, waartoe de heer van Dun op dat moment als bestuursgede legeerde behoorde, aan deze zaken niets heeft gedaan, terwijl de heer van Dun zelf zegt dat hij bestuursgedelegeerde is. De verant woordelijkheid voor de sluiting schuift hij dan nog in de schoenen van het nieuwe bestuur. Formeel is dat juist, maar in werkelijkheid had die sluiting al veel eerder moeten plaatsvinden. Verstrekt de heer van Dun late informatie of niet? Wordt er hier, met name naar het personeel, valse schijn gewekt of niet? 35 personeelsleden worden aan hun lot overgelaten. Is dat dan normaal voor de commissie-Laan? Ik zou zo nog een hele tijd kunnen doorgaan, maar dat heeft natuurlijk geen zin. Nog één punt wil ik aanroeren, namelijk de vraag of de heer van Dun de fractie had moeten informeren. Mijns inziens had hij dat moeten doen, zonder meer. Ik neem het de heer van Dun bijzonder kwalijk dat hij stelt de fractievoorzitter en de twee collega-wethouders gewezen te hebben op de relatie die zou kunnen ontstaan voor Bouvigne als hij wethouder zou zijn van openbare wer ken. Mijns inziens brengt hij hiermee volkomen ten onrechte drie nieuwe personen in discussie. Volgens mij wordt hier namelijk dui delijk gesuggereerd dat de heren van Loon, Broeders en de Raaff wel op de hoogte zouden zijn van de Bouvigne-affaire. Van de heer van Loon heb ik vernomen dat hij niet op de hoogte was, zelfs niet tijdens een gesprek van 24 april 1971. Dat lijkt mij een duidelijk antwoord op de vraag van de heer Crul. De heer van Dun heeft in augustus 1970 dan ook niet gesproken over zaken die nu worden aangeduid als "de kwestie Bouvigne" of daarmee iets te maken zouden kunnen hebben. Ook hier moet ik weer constateren dat de heer van Dun geen juiste informatie heeft gegeven. Erger nog, hij heeft geen informatie ge geven aan de fractie en aan de raad. Deze, en nog vele andere feiten zijn de commissie-Laan totaal ontgaan. Welke waarde moet ik -- en anderen met mij dan hechten aan het uiteindelijke advies. Voor mij en naar mijn overtuiging ook voor anderen in deze raad is het rapport-Laan van geen waarde bij de besluitvorming, dat zult u wel begrijpen. De heer FROGER: Zo langzamerhand hebben wij zeven officieren van justitie gehoord. Ik wil mij scharen achter de heer von Schmid, die het woord "rechtszaak" heeft gebruikt. Ik heb een groot aantal vragen te stellen. Met welk recht maakt men hier een rechtszaak van? Komt het oordelen en veroordelen, zoals nu gebeurt, ons toe?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 773