774
8 JUNI 1971
De heer Crul heeft het bijv. gehad over brieven die wij zouden
moeten kennen. Ik mag toch aannemen dat de heer Crul weet
wat een briefgeheim is en wat de auteurswet betekent? Ik sta
versteld over de hoeveelheid brieven die op tafel komt en hele
maal niet voor ons bestemd is. Kennelijk stelt C.R. M. haar brieven
aan het bestuur beschikbaar aan mensen die ook maar iets over Bou-
vigne willen weten.
De heer AMERICA: Zij deed dat om aan raadsleden tegemoet te
komen.
De heer FROGER: Met welk recht deed C. R. M. dit? Met welk
recht schendt C. R. M. het briefgeheim aan het bestuur van een stich
ting waar wij juridisch geen enkele macht over hebben? Wij kunnen
hier gemakkelijk overheen lopen, maar als in ons bestel het brief
geheim op een dergelijke wijze wordt gehanteerd blijven wij ner
gens. Hoewel ik het zelf betreur dat wij achter veel zaken niet kun
nen komen geloof ik dat het zeer terecht is dat het college van
burgemeester en wethouders én mr. Jacobs zowel de heer America
en mij brieven hebben geweigerd.
De heer AMERICA: U kent het hele gesprek dat wij gisteren
hebben gehad, mijnheer Froger.
De heer FROGER: Precies! Ik ben mij gaan afvragen in hoeverre
de beleidskwestie buiten de raad, die op Bouvigne speelde, in de
raad een onderdeel kan worden van een discussie, gevolgd door een
eventuele veroordeling. De heer America weet dat ik wel wat van die
Bouvignezaak weet, maar hoe onplezierig ik deze zaak ook vind, ik
geloof niet dat wij, zoals hier gebeurt, op de stoel van een rechter
kunnen gaan zitten.
Ik vraag mij af hoe de catechisten, die de laatste dagen naar
mijn mening niet rechtvaardig zijn beoordeeld, en monseigneur
Frencken, zullen denken over het verloop van deze zaak. Hij zou
ons vragen met welk recht wij zo te werk gaan! Ik geloof dat wij,
hoe onplezierig deze zaak ook aandoet, de rechtsbasis missen. Het
komt ons niet toe zo te praten, zeker niet gezien de humaniteit
die ook de heer America nastreeft.
Mevrouw STOCKMANN-VAN DER KALLEN: Ik heb de gehele
avond geluisterd. In het begin van de avond werd gezegd dat het
Bouvigne-werk in breedste zin uitgesponnen zou worden. Die breedste
zin wordt echter steeds enger. In het begin had ik gehoopt dat de
mensen die zo ontzettend veel energie aan de helft van Bouvigne
hebben besteed ook iets gedaan zouden hebben aan het zoeken naar
een mogelijkheid om het vormingswerk aldaar voort te zetten. Een
enkele keer is aangestipt dat dit van belang is,
De heer AMERICA: Daar wordt hard aan gewerkt!
Mevrouw STOCKMANN-VAN DER KALLEN: maar blijkbaar
heeft niemand zich daarvoor ingespannen. Als men de energie die
men aan één facet van de Bouvignekwestie heeft besteed aan de
voortzetting van het vormingswerk had gewijd, was het misschien
al weer op gang gekomen. Ik betreur het daarom dat die éne zin