784 8 JUNI 1971 Ik kan de heer van Os zeggen dat dit wederkerig is. De zelfver zekerdheid waarmee de heer van Os de werking van het gemeentelijke apparaat en de taakstelling van de wethouders nier ten tonele voert en de arrogantie waarmee hij die conclusies weet te trekken zijn der mate irriterend dat ik daar verder ook geen woorden aan wil verspil len. Irritatie kan dus niet alleen aan de zijde van de raadsleden be staan, ook in het college kan dat voorkomen. De heer CRUL: Uit de houding die u ingenomen heeft blijkt dat die altijd bestaan heeft! De VOORZITTER: Dat laat ik voor uw rekening. Als u niet ge looft dat ik altijd over de verhouding tussen de gemeente en de Bouvignestichtingen alle informatie heb willen verstrekken en gesprek ken heb willen voeren die mogelijk waren, komen wij op het ter rein van het vertrouwen, waarover ik best wil discussiëren en waar over ik best een uitspraak van de raad wil hebben. De raad heeft wethouders gekozen en kan het vertrouwen in die wethouders weer opzeggen. Dat is de verantwoordelijkheid en de taak van de raad. Ik ga ervan uit dat wij allemaal het belang van de stad voor ogen hebben. Ik ga er zelfs vanuit dat over een aantal zaken ver schillend kan worden geoordeeld. De interpretatie van de feitelijk heden kan, zoals de heer von Schmid al zei, verschillend zijn. Laten wij beginnen met respect voor elkaar op te brengen. Degenen die hier achter de collegetafel zitten willen op die basis de uitspraak van de raad best aanvaarden. De heer VAN BANNING: Na de uiteenzetting van achter de college tafel heb ik geen behoefte in tweede instantie veel over deze zaak te zeggen. De heer von Schmid heeft mij een vraag gesteld over het al dan niet weten door de heer van Dun dat de garantie door C.R. M. niet was gegeven. Ik zou de heer von Schmid willen verwijzen naar het verslag van de gecombineerde vergadering van de afdelingen openbare werken en financiën van 29 april 1971 dat ik van de zijde van de gemeente mocht ontvangen. Voor de duidelijkheid moet ik zeggen dat dit verslag niet is goedgekeurd. De voorzitter was wethouder Broeders, in zijn kwaliteit van wet houder van financiën. Op bladzijde 10 staat: "De voorzitter antwoordt dat over de subsidie Wolfslaar geen correspondentie gevoerd is tussen de gemeente en de stichting-Bouvigne. Uit de dossiers blijkt dat de informatie in de toelichting gebaseerd is op een mededeling van de zijde van de stichting-Bouvigne". In het verslag heb ik kunnen lezen dat de heer van Dun gedele geerde was. Op bladzijde 11 zegt de heer van Dun dat er geen schrif telijk bewijs is dat het ministerie subsidie voor Wolfslaar zou verstrek ken en dat het hem niet bekend was dat er niet gesubsidieerd zou worden. Helaas kan ik er niet meer over zeggen, maar ik geloof dat deze mededelingen met elkaar in tegenspraak zijn. Mevrouw VAN NES-BRANDS: Ik zou toch graag antwoord willen hebben op de vraag waarom de raadsleden niet in kennis gesteld zijn van het antwoord van C.R. M. d. d. 1 april 1971 op de door de raad ingediende motie.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 784