786 8 JUNI 1971 gedeeld dat de classificatie "vertrouwelijk" van het stuk van de heer van Dun niet aanvaardbaar moet worden geacht. De stukken, zoals deze bij u door de raadsleden-bezwaarden zijn ingebracht zijn even min van enige classificatie voorzien. Indien openbaarheid van stuk ken noodzakelijk zou blijken, dan wel de discussie in geschrift of in woord het gebruikmaken van van Dun's verweerschrift zou vor deren, zal dan ook van de daarin vervatte gegevens worden gebruik gemaakt. Uit het met u op 19 dezer met de heer van Banning plaats gehad hebbend telefoongesprek is gebleken dat ook van uw kant bij de heer van Dun op de opheffing van deze clausule is aangedrongen en nam ik goede nota van uw mededeling dat de heer van Dun door u is overtuigd van de noodzaak tot opheffing van de hem aangebrachte beperking". Aan de hand van deze zin meende ik enkele kleine citaten te mo gen aanhalen. De heer VON SCHMID: Ik zou willen opmerken dat de politieke duidelijkheid door vertoningen als deze mistiger wordt. Ik zie eigen lijk helemaal geen politiek in deze kwestie. Eigenlijk had deze zaak niet op deze manier behandeld moeten worden. Met politieke duide lijkheid heeft dit alles in ieder geval niets te maken. In Breda weet men wat dat betreft toch al niet waar men aan toe is. De bestuurscapaciteit is belangrijk. Wij zullen ons daarover moeten buigen, want zoals nu de raadsagenda's worden afgehandeld móet de raaa permanent bijeenkomen. Als het op deze manier doorgaat zul len wij misschien ook nog wel eens thuis zijn. Daardoor wordt, meer dan door iets anders, de bestuurskracht van de stad lamgelegd. Wij mogen zeker niet stellen dat de aanwezigheid van wethouder van Dun daaraan extra bijdraagt. De Bouvigne-kwestie doet dat wél en het is goed dat die op een gegeven moment besproken wordt. Dat mag echter niet leiden tot een zodanige verlamming als waarvan nu sprake is in deze stad. Men moet oppassen met het wekken van wantrouwen in bepaalde bestuurders, tenzij dat volkomen gegrond is. Deze gevaarlijke ont wikkeling kan de democratie zeker in gevaar brengen. De heer van Dun was directeur van Bouvigne èn raadslid, stelde men zoéven weer. De geloofsbrieven zijn geaccepteerd en de raad heeft de heer van Dun altijd als raadslid geaccepteerd. Ik geloof niet dat wij daarover op dit moment moeten praten. Als men van mening was dat die combinatie niet juist was had men daar eerder mee moeten komen. Ik vind het triest dat deze gehele zaak wordt toegespitst op deze ene wethouder, terwijl vanavond toch wel duidelijk is geworden dat er meer verantwoordelijken zijn. Grappig was dat er vanavond nog een verdachte bij kwam, namelijk de heer Broeders. Ik zat erop te wachten dat men de twee overblijvende wethouders ter verantwoor ding zou roepen. Als men werkelijk' rechtlijnig denkt en vértrouwen wil opzeggen, zou dat volgens mij het vertrouwen in het gehele col lege moeten zijn. Men moet niet één man als zondebok de woestijn insturen. Ik moet hieraan direct toevoegen dat wij ook aan die ene zondebok geen behoefte hebben. Op grond van hetgeen vanavond be sproken is zeggen wij zeker niet ons vertrouwen op in wethouder van Dun, die wij zelf hebben gekozen. Ik vind het ook onjuist dat men, voordat de raad een uitspraak gedaan heeft, stelt dat hij maar uit zichzelf moet opstappen. In

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 786