787
8 JUNI 1971
dit stadium van het debat is dat het uitoefenen van een ongeoorloofde
morele druk.
Ik hoop dat men, als er straks een uitspraak is gevallen, met het
college dat wij zelf hebben gekozen verder zal werken aan de belangen
van ae stad Breda.
De heer VAN DER WERFF: In aansluiting op de vorige spreker wil
ik zeggen dat het uitlokken van een duidelijke uitspraak op dit mo
ment niet onverstandig zou zijn, opdat men in de toekomst weet waar
men aan toe is en opdat wij op dit moment een zekere afsluiting van
deze marathondebatten krijgen. Ik wil dan ook voorstellen een door vijf
leden van de raad ondertekend stuk te mogen inbrengen. Het is onder
tekend door de heren van Loon, Kroon, von Schmid, Froger en mijzelf
en luidt: "De raad van Breda, in vergadering bijeen op 8 juni 1971, de
beraadslagingen gehoord rond de zogenaamde "affaire Bouvigne", spreekt
het vertrouwen in het dagelijks bestuur der gemeente uit en handhaaft
de gekozen wethouders".
Voldoende ondersteund zijnde maakt deze motie mede onderwerp
van de beraadslaging uit.
De heer CRUL: Ik wil verzoeken om een korte schorsing.
De VOORZITTER: De vergadering is geschorst.
SCHORSING.
De VOORZITTER: De vergadering is heropend.
De heer VAN OS: De afdoening heeft ons niet bevredigd. Naar
aanleiding van alles dat vanavona in discussie is geweest willen wij,
ingevolge artikel 87a van de gemeentewet, via u, mijnheer de voor
zitter, de raad uitnodigen te besluiten te verklaren dat de betrokken
wethouder, de heer J. P. A. van Dun, ons vertrouwen niet meer bezit.
Ik wil u de desbetreffende motie, ondertekend door twaalf leden van
de raad, hierbij overhandigen.
De VOORZITTER: De motie luidt aldus:
De raad van de gemeente Breda
1. kennis genomen nebbende van:
a. de precaire financiële en organisatorische situatie waarin de
stichtingen Bouvigne zijn komen te verkeren;
b. de verantwoordelijke functie en de invloedrijke rol die de heer
J. P. A. van Dun gedurende een reeks van jaren daarbij heeft
vervuld;
2. constaterende dat de heer J. P. A. van Dun:
a. sedert 1966 lid van de raad en sinds 28 oktober 1970 tevens
wethouder van de gemeente Breda, in zijn functie van lid van de
raad aan de gemeenteraad van Breda die informatie heeft ont
houden, die van wezenlijk belang was bij het nemen van raads-
beslissingen;
b. als gevolg van het gevoerde beleid bij de stichtingen Bouvigne
aanzienlijke schade voor de gemeente Breda heeft doen ont
staan;