790
8 JUNI 1971
TEGEN stemmen de heren Spanjer, Kramer, van Duijl, van
Merkom, Biemans, Froger, Jansen, Geene en van Loon, mevrouw
Stockmann-van der Kallen, de heren van Caulil en von Schmid,
mevrouw Jager-Middelbeek, de heren Broeders, de Raaff, Kroon,
Koertshuis, Melzer en Roozeboom, mevrouw van Rooij-van den
Heuvel, de heren van Graafeiland, Quadekker en van der Werff.
VOOR stemmen de heren Gielen en Mensen, mejuffrouw Paulus-
sen, de heren Severens en America, mevrouw Willems-van Doorn,
de heren van Os, Crul, van Banning en van Overveldt, mevrouw van
Nes-Brands en de heer Brooimans.
De VOORZITTER: Ik stel aan de orde de motie van de heer van
der Werff die als volgt luidt:
"De raad van Breda, in vergadering bijeen op 8 juni 1971;
de beraadslagingen gehoord rond de zogenaamde kwestie-Bouvigne;
spreekt het vertrouwen uit in het dagelijks bestuur der gemeente
en handhaaft de gekozen wethouder".
De heer VAN BANNING: De twaalf voorstemmers van de motie
van Os zullen tegen de motie van de heer van der Werff stemmen.
Dat ligt besloten in de aard van de zaak.
Wij betreuren het dat deze motie is ingediend, want daardoor
zijn wij genoodzaakt tegen een motie te stemmen die het gehele
dagelijkse bestuur omvat. Namens de twaalf verzoek ik u daarvan
nota te nemen.
De VOORZITTER: Dat zal gebeuren. Ik moet opmerken dat aan
deze stemming het college niet zal deelnemen.
Hierna wordt de motie van de heer van der Werff in stemming
gebracht en met 20 tegen 12 stemmen aangenomen.
VOOR stemmen de heren van Duijl, van Merkom, Biemans,
Froger, Jansen, Geene en van Loon, mevrouw Stockmann-van der
Kallen, de heren van Caulil en von Schmid, mevrouw JSger-Middel-
beek, de heren Kroon, Koertshuis en Roozeboom, mevrouw van Rooij-
van den Heuvel en de heren van Graafeiland, Quadekker, van der
Werff, Spanjer en Kramer.
TEGEN stemmen de heren Severens en America, mevrouw Willems
van Doorn, de heren van Os, Crul, van Banning en van Overveldt,
mevrouw van Nes-Brands, de heren Brooimans, Gielen en Mensen en
mejuffrouw Paulussen.
De VOORZITTER: Ik heb de raad één verzoek over te brengen
van de heer Koertshuis. Een vorige vergadering heeft hij al geen
felegenheid gehad over het J. A. C. zijn vragen te stellen en hij
eeft mij gevraagd zulks in elk geval tijdens deze vergadering te
mogen doen. Ik wil de raad voorstellen daartoe nu gelegenheid
te bieden. De heer Koertshuis heeft mij gezegd dat het niet lang
zal duren.