797 17 JUNI 1971 Mevrouw VAN NES-BRANDS: Ik had een opmerking van gelijke strekking als die van de heer Spanjer willen maken. Tijdens de begro ting heb ik namelijk vraag 207 gesteld, met het reeds bekende antwoord, en het verontrust mij dat het gat dat daar al zichtbaar was nu door een tariefverhoging moet worden gestopt. Ik ben het daar niet mee eens. Ik zou graag vernemen wat men bedoelt als men stelt dat de ex ploitatieuitkomsten ook nog door andere factoren beïnvloed kunnen wor den. Wat zijn of waren die andere factoren? De heer FROGER: Ik zou, zoals ik al in de afdelingsvergadering gedaan heb, willen vragen of wordt nagegaan wie van het badhuis ge bruik maken. Uit een enquête zou kunnen blijken dat een groot aantal mensen dat gebruik maakt van het badhuis in aanmerking komt voor de steun die verkregen kan worden voor het aanleggen van een douche ruimte in een huis waarin niets van dien aard aanwezig is. Er bestaat een mogelijkheid daar enige honderden guldens overheidssteun voor te krijgen. Wellicht kan langs deze weg in de toekomst veel verbeterd worden. Wethouder VAN DUN: De vraagstelling van de heer Spanjer, me vrouw Van Nes en de heer Froger valt in tweeën uiteen. Men bespeurt een discrepantie tussen de motivering van de kostenverhoging op dit moment en de motivering indertijd bij de beantwoording van de vragen 207 en 208 uit het vraag- en antwoordboek. Voorts wordt gesproken over de functie van het badhuis in relatie met degenen die er gebruik van maken. Ik wil bij het laatste beginnen. Zolang degenen die ervan gebruik maken - in hoofdzaak degenen die de wijken rond het badhuis bewonen - wonen in wijken waarin de renovatie- en onderhoudsbeurten niet geschied zijn, zal het badhuis daar naar de smaak van het college in een dringende behoefte voorzien. De heer Froger heeft gevraagd of er geen aanspraak gemaakt wordt op de bijdrage van het rijk in verband met het plaatsen van douches. Die bijdrage is ingebouwd in het gehele renovatieproject als zodanig. De rijksbijdrage dekt dus een gedeelte van de renovatiekosten. Zolang de renovatie- en onderhoudsbeurten in de aanpalende wij ken niet geschied zijn zal het badhuis een functie blijven vervullen. Een andere vraag is de discrepantie tussen de motivering uit het verleden en de huidige. Voorts heeft mevrouw Van Nes met nadruk naar die andere motieven gevraagd. Ik moet eerlijk bekennen dat met be antwoording van de vragen 207 en 208 wat slordig omgesprongen is. Men heeft daar een aantal zaken door elkaar gehaald en bij nadere le zing en gezien hetgeen zich nu voordoet is het antwoord niet correct geweest. Ik zal proberen nu duidelijk te maken wat er aan de hand is. Op verzoek van de raad is besloten het badhuis op vrijdagmiddag weer te openen. Eerst heeft men een sluiting op dat moment overwogen. De heropening van dat badhuis op vrijdagmiddag heeft bijna niet kosten verhogend gewerkt omdat tegelijkertijd het aantal uren van openstelling op zaterdag is verminderd. Misschien kan nu al gezegd worden dat er een vraagteken bij deze tariefverhoging als zodanig gezet zou kunnen worden. Ik heb namelijk de indruk dat zij weinig zoden aan de dijk zal zetten. Per week gemeten is in één jaar tijd het bezoek van 350 tot 200 teruggelopen. Als men stelt dat het heropenen op vrijdag en het korter openstellen op zaterdag tegen elkaar wegvallen, moet men de kostenstijging in hoofdzaak zoeken in de sterk gestegen loon- en materi aalkosten. Het verminderen van het bezoek buiten beschouwing latend.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 797