847
24 JUNI 1971
6. VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT TOEKEN
NING VAN SUBSIDIE IN DE KOSTEN VAN TWEE AAN TE STELLEN
KLASSE-ASSISTENTEN AAN DE BIJZONDERE SCHOOL VOOR B.O.
VOOR LICHAMELIJK GEBREKKIGE KINDEREN.
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt ach
tereenvolgens overeenkomstig de voorstellen van burgemeester en wet
houders besloten.
7. VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS INZAKE DE VER
WERKING VAN VASTE AFVALSTOFFEN VAN DE GEMEENTE BREDA.
De heer VAN OVERVELDT: Het is mij duidelijk dat het complexe
vraagstuk van de verwerking van vaste afvalstoffen op lange termijn van
meer dan plaatselijke betekenis is en dat ten dezen naar oplossingen in
regionaal verband dient te worden gezocht. Gezien de onderzoekingen
en studies die momenteel hiernaar worden verricht, is het het college
voorshands uiteraard niet mogelijk aan te geven wat Breda op lange
termijn te doen staat op het gebied van de vuilverwerking. Zodra hier
over bij het college meer bekend is zie ik deze informatie gaarne tege
moet.
Thans wordt aan de orde gesteld een nadere voorziening van de
vuilverwerking in de naaste toekomst. De vraag die hierbij naar voren
komt is: of voortgaan met het storten op de huidige stortplaats in Bavel,
of verplaatsen van de vuilstorting naar Oosterhout. Voor het continueren
van het storten in Bavel dient zonder meer een goede verzorging van de
stortplaats in de toekomst gewaarborgd te zijn. Gezien het plan van de
Grontmij om het veenverwervings- en vuilstortgebied het aanzien te
geven van een stadspark en tevens gezien het thans aanwezig zijn van
een Hinderwetvergunning geloof ik dat deze waarborg wel aanwezig is.
Ik ben dan ook met het college van mening dat het storten op de huidige
stortplaats te Bavel moet worden voortgezet, mede gezien het feit dat
storten in Oosterhout belangrijk hogere kosten met zich zal brengen.
Voor het continueren van het storten van vuil in Bavel stelt u voor
een nieuw contract aan te gaan met de Grontmij, waarin o. a. het be
talen van een jaarlijkse vergoeding wordt geregeld voor de hoeveelheid
stadsvuil die uitgaat boven de 40. 000 m3. Gezien het huidige contract
ben ik van oordeel dat hiervoor uiteraard een vergoeding verschuldigd
is. Tevens vraagt u ons op billijkheidsgronden in te stemmen met de
vergoeding over 1970 en ook hiermee kan ik in principe akkoord gaan.
Niettemin heeft dit laatste punt bij mij enkele vragen opgeroepen en
wel in verband met het rapport dat is uitgebracht door de werkgroep
vuilverwerking, alsmede het verslag van de vergadering van de afde
ling voor het vervoerbedrijf van 5 oktober 1970 en de naar aanleiding
daarvan verschenen publikaties in het dagblad De Stem. Hierin werden
ten aanzien van de verzorging van de stortplaats te Bavel geen al te
vleiende woorden gericht aan het adres van de Grontmij, waardoor deze
onderneming in een kwaad daglicht werd gesteld. Is het wel juist, zo
vraag ik mij af, alle verantwoordelijkheid voor de slechte verzorging af
te wentelen op de schouders van de Grontmij? Vindt deze slechte verzorging
o. a. niet mede haar oorzaak in de aangevoerde hoeveelheid afvalstoffen,
die de verwachtingen verre heeft overtroffen, in het mijns inziens onvol
ledige contract en het eerst in december 1970 afgeven van een hinder
wetvergunning? Ik ben het met u eens wanneer u stelt dat bij het ont
breken van een hinderwetvergunning het oordeel over de verzorging van