875 2,4 JUNI 1971 vereist zijn geweest. Voor gedelegeerd commissarissen met een andere volledige dagtaak en met een onderling verdeelde directie» waarvan blijkbaar niemand zijn of haar taak en verantwoordelijkheid kende, is de uitvoering van een dergelijke opdracht niet wel mogelijk. Waar dan tenslotte de commissarissen in deze N. V. vanwege de structuur en als gevolg van gemaakte afspraken vanuit duidelijk andersoortige verantwoordelijkheden functioneren, zonder daarbij ook maar iets tekort te doen aan de persoonlijke inzet en het juiste verantwoordelijkheids besef van ieder der commissarissen, is het duidelijk dat ingrijpende wijzigingen in het gehele bestuur van de N.V. onverwijld dringend nodig waren. De raad van commissarissen heeft ten opzichte van de aandeel houders een eigen verantwoordelijkheid, zoals ieder lid binnen die raad voor zijn functioneren, c. q. kunnen functioneren een eigen en- niet een afgeleide verantwoordelijkheid heeft. Het zal de raad duide lijk zijn dat, althans naar mijn opvatting, die verantwoordelijkheid van een commissaris-raadslid vanwege de dubbelfunctie nog eens extra wordt geaccentueerd. Als dan binnen het kader van die verantwoorde lijkheid de naar mijn opvatting dringend noodzakelijke beslissingen te lang uitblijven, terwijl bovendien bepaalde duidelijke afspraken zonder nadere motivering en zonder nadere aanduiding niet worden, mogelijk niet kunnen worden nagekomen, kan ik als commissaris in die omstan digheden niet langer verantwoordelijkheid dragen. Het feit dat ik mij in oktober 1970 wel door de raad voor deze functie heb doen voordragen- is in dit verband weinig relevant, omdat tijdens het functioneren de feiten en omstandigheden zich zodanig kunnen wijzigen - in dit geval blijkbaar hebben gewijzigd - dat een eerder op vrijwillige basis aan vaarde verantwoordelijkheid moet kunnen worden teruggeven. Daarom heb ik gemeend op 10 mei jl. mijn ontslag als commissaris aan de al gemene vergadering van aandeelhouders te moeten aanbieden. Omdat er mij naar is gevraagd, wil ik de raad tenslotte nog wel meedelen dat ik op dit ogenblik, ook als ik daartoe bereid zou zijn, eenvoudig niet in staat ben het commissariaat te continueren. Het werk van de commissarissen lijkt mij, zeker de eerste maanden, der mate veelomvattend en verantwoordelijk, dat ik mijzelf daartoe van wege mijn persoonlijke verantwoordelijkheidsinstelling beslist niet toe in staat acht. De heer VAN BANNING: De toenmalige minister van Financiën Dr. Zijlstra schreef op 6 maart 1967 aan de heer J.A. Mosheuvel te Breda: "Met belangstelling heb ik kennisgenomen van uw brief van 12 december 1966 met betrekking tot de plannen voor de bouw van een tentoonstellings- en congresgebouw in Breda. Ik heb daarin aanleiding gevonden de aandacht van de bevoegde autoriteiten te vestigen op de gevaren welke in dergelijke projecten kunnen schuilen voor de gemeen telijke huishoudingen. De minister van Financiën". De profetie over de gevaren die schuilen in projecten als het Turfschip is helaas maar al te waar gebleken. Hoe het ook zij, het congresgebouw het Turfschip is een realiteit. Het stellen van de vraag of destijds door de raad al of geen medewerking had moeten worden verleend is thans wellicht minder zinvol. Velen zijn ook thans nog van mening dat het congres- en tentoonstellingsgebouw het Turfschip van grote betekenis kan zijn voor Breda en voor de regio. Een en ander neemt niet weg dat de huidige gang van zaken niet gecontinueerd kan en mag worden. De gemeente draagt jaarlijks aan zienlijke sommen bij om de exploitatie mogelijk te maken, maar

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 875