24 JUNI 1971 882 de termijn waarvoor men als raadslid is gekozen. Blijkt nu dat men als commissaris niet kan functioneren in die raad, dan vind ik het van zelfsprekend dat men dit op dat moment meldt aan de gemeenteraad, want die heeft je voorgedragen en laten benoemen door de vergadering van aandeelhouders. Is men dan van mening dat het helemaal niet marcheert in de raad van commissarissen, vind ik dat men op dat mo ment terug moet gaan naar de gemeenteraad met de mededeling dat men niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen en te verzoeken ontslag te mogen nemen. Men aanvaardt namelijk voor vier jaar alle consequenties die aan een dergelijke benoeming vastzitten. Ik ben daarom van mening dat de commissarissen die laatstelijk gekozen zijn tot september hun taak moeten blijven vervullen, al kan ik mij voor stellen dat dit met zeer grote tegenzin zal zijn, maar anders wordt de inbreng van de raad wel bijzonder gering. Ik heb alle vertrouwen in de aanwezigheid tot dusverre van de heer Kroon in de raad van com missarissen, maar hij is de enige uit de raad die dan nog zal blijven zitten. Wanneer de heer Van Loon opmerkt over deze kwestie dat het falen van de directie voor hem aanleiding is geweest ermee op te houden en dat hij daar niets aan kan veranderen, dan moet dat mijns inziens ook op dat moment worden gemeld aan de gemeenteraad, dat de zaak op die manier in het honderd dreigt te lopen. De heer VON SCHMID: Er is al eerder opgemerkt dat wij ten aan zien van het voor ons liggende stuk in feite in een dwangpositie verkeren en daar sluiten wij ons volledig bij aan. Daar is al uitvoerig over ge sproken en ik hoef daar dus niet verder op in te gaan. Er moet gewoon voor worden gezorgd dat er op dit moment geld komt. Ik sluit mij eveneens aan bij de waardernde woorden die zijn uitgesproken over het rapport van de heren Franken en Schuurkes. Ik vind dat zij er het volste recht op hebben dit te horen, vooral omdat uit de bewoordingen van het rapport wel valt op te maken dat zij hebben moeten werken onder moeilijke omstandigheden en dat zij op een gege ven moment kennelijk ook onder pressie hebben gestaan om het vooral snel te doen. Dat zijn dus dingen die wel even het vermelden waard zijn. Het rapport op zichzelf houdt zich bezig met het Turfschip, maar als kritische kanttekening zou men daarbij kunnen stellen - dat lijkt mij toch wel belangrijk - dat er in feite weinig of geen aandacht wordt geschonken aan de externe factoren, dus aan de structurele mogelijk heden voor het Turfschip in Breda. Wat dat betreft zouden wij kunnen zeggen dat dit rapport inderdaad, zoals ook reeds is opgemerkt, een eerste aanzet is en dat er eigenlijk nog een aanvulling op zou moeten komen, al weet ik niet of die van dezelfde personen zou moeten ko men of van anderen. Daarbij zou, nogmaals, bekeken moeten worden of er in Breda eigenlijk wel plaats is voor een onderneming als het Turf schip. Ik kom daar straks nog even op terug. De heer Van Banning heeft zojuist al opgemerkt dat al min of meer was voorspeld dat het niet zou lukken. Nu behoeven voorspellingen niet altijd uit te komen, maar in dit geval lijkt het daar toch wel erg veel op en ik vind dan ook dat wij ons vanavond heel duidelijk voor ogen moeten stellen dat die voorspelling natuurlijk niet afloopt in 1971, maar dat die geldt voor de hele onderneming en dat die dus ook voor de komende jaren geldig zal blijven. Een andere kanttekening die ik bij het rapport wil maken is dat het in feite een motie van wantrouwen inhoudt jegens de huidige lei ding. In de eerste plaats wordt dat gezelschap uit elkaar getrokken,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 882