883 24 JUNI 1971 maar de twee overblijvende personen worden bij wijze van spreken voorwaardelijk bevorderd; over een jaar moeten zij hun papieren nog maar eens laten zien, waarna zal worden beoordeeld of zij verder mo gen gaan. Dat lijkt mij voor mensen die voor een zo zware taak staan, terwijl de hele stad en straks waarschijnlijk het hele land - want dat gebeurt tegenwoordig ten aanzien van Breda - staat toe te kijken, psy chologisch nauwelijks mogelijk. Zij moeten proberen de zaak op poten te krijgen en een gezond beleid te voeren, terwijl zij alsmaar over hun schouder achterom moeten kijken van "jongens, pas op, want als wij het in dat jaar niet precies goed doen vliegen wij alsnog de laan uit". Ik kan mij voorstellen dat men dan de eer aan zichzelf wil houden door nu alvast uit te stappen. Daarbij komt nog de aardige opmerking dat de rapporteurs niet in staat zijn te oordelen over de vaktechnische bekwaamheden van de directeur, waar dan nog bij staat dat de opmerkingen dienaangaande van de adjunct-directeuren ook niet konden worden gehonoreerd, om dat die ook geen vaktechnici zijn. Br wordt dus wel een bijzonder zwa re wissel getrokken op ons vertrouwen in de vaktechnische bekwaamhe den van tenminste een van de aanblijvende personen en mogelijk van allebei. Dat vind ik toch wel een moeilijke zaak voor deze mensen, waarbij ik dan nog voorop wil stellen dat het voor ons natuurlijk nog helemaal niet vaststaat dat het juist het falen van de directie - want daar is over gesproken - is geweest dat aanleiding was voor de moeilijk heden. Er zullen ongetwijfeld fouten zijn gemaakt, maar men komt altijd weer bij de vraag uit of er mogelijkheden zijn voor het Turfschip in Breda. Zou het namelijk helemaal niet kunnen, dan zou men kun nen stellen dat het falen van de directie ook maar zeer betrekkelijk is. Wij moeten natuurlijk heel erg oppassen met het aanwijzen van zondebokken, al ligt dat ook voor de hand, want dat is een gevaarlijke onderneming. Verder kan men ten aanzien van het rapport nog zeggen dat het kennelijk de verwachtingen voor het Turfschip niet bepaald heeft be vorderd. Er is namelijk nog een commissaris, die niet namens de ge meenteraad zitting had, afgetreden, mede op grond van dit rapport en bovendien mogen wij constateren dat de raadsleden-commissarissen niet op hun besluit zijn teruggekomen, ook niet nadat het rapport is verschenen. Dat geeft mijns inziens nog eens een extra accentuering aan de wel zeer bedenkelijke kijk die wij moeten hebben op de kwestie van het Turfschip. Er is hier zojuist al gesproken over de positie van de raadsleden commissarissen. Ik ben het met de heer Van Os eens dat het eleganter zou zijn geweest wanneer de heren Van Loon en Sandberg dit aan de raad hadden meegedeeld. Om daar nu aan toe te voegen dat zij hadden moe ten vragen of zij ontslag mochten nemen gaat mij echter te ver, want zij zijn weliswaar door de raad voorgedragen, maar zij zitten daar voor hun eigen verantwoordelijkheid. Wanneer zij menen die verantwoordelijk1 heid niet langer te kunnen dragen, dan kunnen wij ze die niet op de schouders leggen, dat is duidelijk. Daar mogen zij persoonlijk voor bedanken. Overigens staat het de andere raadsleden volkomen vrij zich alsnog aan te melden om op de vakante zetels te gaan zitten. Dit was overigens maar een grapje. Wij zouden kunnen stellen dat er, naar mijn smaak althans, op het ogenblik sprake is van een noodsituatie. Dat is een woord dat hier nogal gauw gebruikt wordt, maar ik meen dat het in dit geval toch wel van toepassing is. Wij, althans zeer vele mensen, ook van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 883